donderdag 10 november 2016

In kerken en gebouwen

In de morgen opende de man die kerk. Hij nam mij in zo'n oude auto mee voor koffie, dat ik niet dacht of het iets uitmaakte dat ik een gordel om had. Toen ging de man en ik was alleen bij de open kerk. Ik kwam op de idee om daar te blijven. Misschien kon ik een emmer vinden waar ik dan mijn kleren in kon wassen. Ik keek achter het gordijn, naast Maria. Er was zelfs een lavet en warm water. Ik waste mij en mijn haar en mijn kleren. Mijn jas kan ik niet wassen, want die krijg ik nooit meer droog. Hij stinkt naar opgefroogde regen. Ik besteedde wel zoiets als twee uur aan schoonmaken. Ik was er over heel tevreden. Schoon blijven, is wel bijna één van de grootste uitdagingen van mijn reis. 

Aan het einde van de middag kwam ik voorbij Castiglion Fabbigo. In een kleine supermarkt vroeg ik of ik daar wel met een kaart kon betalen. De winkelbazin begreep mij niet, maar precies was daar een andere Nederlandse vrouw die mij kon vertalen. Nederlands praten opeens. Ik vond het heerlijk. Ik wou nóg graag wat zeggen, wat Nederlands zeggen. We raakten in gesprek. Ze werkte in Toscana. De mensen waren gesloten en wilden niets met de vreemdeling te maken hebben. Ze was er zuur van en ze wilde weer terug naar Nederland. Ze dacht er over of ze een plaats wist voor mijn tent. Zeker moest ik zorgen  dat ik achter een hek sĺiep, sinds de everzwijnen nu overal zijn. Ze zoeken kastanjes en ander herfstvoedsel. De olijven worden in deze tijd geoogst. Ze worden feitelijk uit de boom geharkt op een kleed. Everzwijnen eten de vergeten olijven van de grond. Ik herinnerde de everzwijn die ik gehoord had waar ik tussen de olijfbomen stond. De Nederlandse vrouw vertelde over de agressie van everzeijmen en over slagtanden en dat ze mij zeker zouden in stukken hakken en opeten. Misschien kwam het doordat ze zuur was geworden, dat ze die dingen zei. Maar effect had het op mij wel. Ik was die slagtanden helemaal vergeten. Ze legde uit waar ik in een dorp in de buurt, naast de kerk een afdak kon vinden van de jeux de boule (ik weet niet meer hoe je het schrijft) baan. Bij de eerste kruising was ik haar aanwijzing vergeten. Ik besloot naar het dorp te gaan dat ik zag. Een middeleeuwse dorp Castiglion Fibocchi. Ik liep naar de kerk. Die was nogal omringd door straatstenen. Geen enig stuk gras. Verderop wel een parkje. Klein en mooi en in een dal. Er stond een gebouw naast. Volgens mij stond er op dat het van een politieke partij was. Drie vrouwen zaten in een wachtkamer. 'Is dit de wachtkamer van een dokter,' vroeg ik. Het was zo. Ik gaf één van die vrouwen mijn brief. Ze belde direct het gemeentehuis op. Ze bracht mij naar het gemeentehuis. Een man in het gemeentehuis las mijn brief en belde de politie. Ik hoorde hem zeggen: 'Bedankt Commandant.' Dat klonk zo jaren 50. De politie vond het goed dat ik in een van de gebouwen van het gemeentehuis sliep. De man en een collega brachten mij daar heen. Het was precies dezelfde weg terug naar dat parkje. Daar achter was een gebouw en het parkje werd mijn tuin. De man kwam later terug met een notitieboekje. De burgemeester wilde graag mijn naam weten. 'Wat heeft die daar nou aan,' dacht ik, 'Ik schrijf mijn telefoon nummer er ook wel bij.'

In de morgen was de lucht blauw! Ik bracht de sleutel naar het gemeentehuis en vroeg over de everzwijn. 

Ik liep heel veel in de zon. Aan het einde van de middag zag ik een oude kerk in de velden staan. In de kerk een oude man achter een raampje. Ik zwaaide, sinds hij mijn geklop niet hoorde. Hij opende het raampje. Ik begon te praten. De man deed midden in mijn zin het raam weer dicht. Toen stond hij aan de deur. Een kleinw man van wel bijna honderd jaar. Ik gaf mijn brief, maar hij wou die niet lezen. Toen vroeg ik of ik hier kon slapen in mijn tent. 'Geen probleem,' zei hij. Terwijl ik mijn tent opzette, kwam hij en wenkte mij. Binnen was nog een kamer met wel vier bedden. Hij liet mij ook de kerk zien. Mooi en ruim en soberm  Ik ging bij de man in zijn keuken zitten. Daar was een open haard. Ik at wat brood aan de tafel terwijl de man bij het vuur zat. We praatten niet, af en toe lachten we naar elkaar. De man was priester, maar hij leek op een kluizenaar. Zijn huis was groot en vies en zonder comfort. Hij gooide regelmatig hout op het vuur. Ik ging naast hem zitten. We zaten met onze voeten op de rand van de open haard stil naast elkaar in het vuur te kijken. De man gooide er regelmatig een nieuwe tak in. De man had mijn brief niet gelezen. Hij wist helemaal niet wie ik was of wat ik wilde of wanneer ik weer weg zou gaan. Maar ik zat zomaar in zijn huis. Toen pakte ik mijn slaapzak en ging slapen in het mooiste bed van de vier. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten