woensdag 14 december 2016

Gebroken wagen

Vanaf Casalbore ging de weg omhoog. Ik wist het. Sinds ik de beschrijving van de route nog geen één keer heb gesnapt, gebruik ik de GPS van mijn telefoon. Ik denk dat de GPS ook de via Frangenica kent. Ik kwam op een grindpad en daarna een veldweg. Grote keien, diepe kuilen, bevroren trekkersporen en omgeploegde aarde Door riviertjes heen en steil omhoog. Onbegaanbaar voor mijn wagen. Ik zag de wiel steeds verder van de wagen af komen. Ik haalde de zwaarste dingen van mijn wagen af.  Ik liep een stuk met mijn wagen en haalde dan de rest van mijn bagage op. Maar een verbinding, die de wiel recht moest houden, brak. De wiel trok schreef en hield het niet. 'Dit is het einde van mijn wandeling,' dacht ik. Ik stond midden in de velden. Ik zag geen huis of mens. Eerst ging ik zitten en ik at een beetje. Toen liet ik alles liggen en begon te lopen. Na een tijdje zag ik een trekker op het land. 'Dit is mijn enige kans,' dacht ik.
De jongen op de trekker begreep niet direct mijn probleem, maar hij reed met mij terug naar mijn wagen. Met de vork op zijn trekker, tilde hij die op en bracht hem thuis. Hij repareerde mijn wagen en we aten pasta. De verbinding die het wiel recht moest houden, kon hij niet repareren. Ik was blij. Mijn wagen reed weer en het was heel gezellig geweest. Maar de belangrijke verbinding was nog stuk en de onbegaanbare weg was nog lang. Ik probeerde de wiel zo recht mogelijk te houden. De wagen zou het niet houden, ik wist het. Boos om die situatie schreeuwde ik: ''Ik wil van deze weg af!' In een diepe plas brak de as van de wiel. Ik schreeuwde nog harder, woedend en wanhopig. Weer liet ik alles achter. Ik zag een boerderij. Grote honden blaften achter een hek. Een mens zag ik niet. Tenslotte ging ik door het hek. De honden lieten mij gaan. Een kind riep om zijn opa. 'Waar is je wagen dan?', vroeg hij. 'Dat weet ik niet meer,' antwoordde ik, 'Daar ergens in het veld.'  Met zijn trekker zochten we mijn wagen. We namen dat wiel en de losse onderdelen mee. Een vriend van de man zou die kunnen lassen. Met de auto gingen we naar hem toe. Alle wegen waren even slecht. Overal kuilen en stenen. De as werd gelast en ik vroeg of hij een gat wilde boren in de buis die de  verbinding kon herstellen. We haalden mijn wagen met de trekker naar de boerderij. Op de boerderij waren veel vrouwen. Allemaal familie van elkaar. Ze maakten kaas en worst en macaroni. De vrouw van het huis vroeg: 'Ik ben goed. En jij? Ben je goed of slecht?' 'Ik ben ook goed,' antwoordde ik. 'Ah, kom binnen,' zei ze. In de keuken brandde een vuur en de vrouwen hadden het gezellig. Ik kampeerde onder het afdak naast de boerderij. In de morgen zetten we het wiel weer aan de wagen. Een goede schroef had de man niet, maar we maakten alles zo goed mogelijk. De weg was nog twee kilometer. Ik was blij, maar nog steeds bezorgd. Ik zou zo langzaam mogelijk lopen. Voor mij de omgeploegde aarde. Tenslotte heb ik de wagen opgetild en naar het einde van die moeilijke weg gebracht. In de avond beteikte ik Celle di San Vito.

donderdag 8 december 2016

Caritas

Van Solopaca liep ik naar Benevento, ongeveer op dezelfde hoogte als Napels. De weg ging vaak omhoog en ik had het niet verwacht. Daarom mopperde ik, terwijl ik ook blij was dat ik blijkbaar nog wel omhoog kon lopen. Ik dacht dat ik dat niet meer kon, sinds ik al moe ben van een viaduct. In het donker kwam ik in Benevento aan. Ik was een schroef verloren aan mijn wiel. De wiel was daardoor weer los van de wagen. Voorzichtig liep ik over de hobbelige straatstenen naar een hele grote kerk.  Een zuster in een luxe gewaad droeg mij over aan de priester. Ik vroeg om een plaats voor mijn tent. Een plaats voor mijn tent vind ik niet te veel gevraagd. Ik vraag het vrij. Maar het is doorzichtig, dat wel, sinds ik het vraag in een drukke stad waar geen enig stukje gras te vinden is. De priester zei daarom: 'Er is hier geen gras waar je tent kan staan.' Hij vertelde over een andere kerk, aan de rand. Ik wilde graag dat hij op de GPS van mijn telefoon aanwees waar ik die kerk kon vinden. Hij had er nauwelijks geduld voor, maar ik was aanhoudend. Onderweg er heen zag ik een gebouw met klokken. 'Hier is ook een kerk,' dacht ik, 'Ik vraag het eerst hier.' Het was helemaal geen kerk en ook geen museum, maar een gebouw van de Caritas. Ik mocht er blijven. Twee Nigeriaanse meisjes deelden hun kamer met mij. De werker van de avond en de nacht was druk. Ik zei: 'Je werk is veel controle.'  'Ja,' antwoordde hij, 'Ik moet veel regels controleren, anders heb ik problemen.' 'Grappig,' dacht ik, 'Eerst bedenken ze regels en dan komen ze erdoor in problemen.'  De werker zocht mij op. We gingen bij de buitendeur staan, sinds er nog een nieuw gezin zou komen. Eindelijk rond een uur of tien waren ze er. Een vader en een moeder en drie dochters van zestien en twaalf en acht jaar oud. Het huis was ingestort, ze konden er niet meer in. Het was een geluk dat niemand gewond was geraakt. Een van de dochters droeg een hond en dat werd een groot probleem. De hond kon niet blijven, ook niet voor een nacht. Een van de regels waardoor de werker in problemen zou komen. De vader zag er al ontevreden uit. Hij mopperde en schold. Hij wilde feitelijk weer opstappen, maar toen iedereen al weer buiten stond, bedacht hij zich toch. Misschien had hij ook niet geweten waar hij zijn gezin moest brengen. De moeder probeerde iemand te vinden die de hond op kon halen. Ze belde een aantal keren en ieder gesprek eindigde scheldend. De dochters hingen ondertussen vermoeid op de bank. Tenslotte kon de hond ergens terecht, maar ze moesten hem zelf brengen. De hele familie vertrok om de hond weg te brengen. Wij bleven wachten tot ze na een uur terug kwamen. Rustiger nu en ook een beetje blijer met de plek die ze kregen voor de nacht. Veel mensen, feitelijk veel vrouwen, leken in mijn ogen ondankbaar en afwerend. Het waren vooral Afrikaanse mensen die ik daar zag. De meisjes, met wie ik mijn kamer deelde, waren twintig jaar. Zonder ouders of familie naar Italië gekomen. Ik kon Engels met ze praten. Ze vertelden dat de Caritas goed voor hen was, en op dezelfde tijd helemaal niet. 

Ik was verbaasd dat in de morgen iedereen zo vroeg wakker was. Na een tijdje begreep ik waarom: iedereen moest de deur uit om acht uur. Ze konden pas in de avond om acht uur weer binnen komen. Een man zei dat hij met de trein rond zou rijden tot de avond. De meisjes wisten niet wat ze zouden doen. Waarschijnlijk rondlopen in de stad. De dochters van de vorige dag, keken onwennig rond. Ik kon een beetje met ze praten en lachen. Toen zwaaiden we elkaar een goede dag. De verloren schroef werd mijn eerste zorg. Het was een feestdag van een heilige. De mensen waren vrij en de winkels dicht. Ik probeerde een benzinestation maar die verkochten alleen benzine en eten. Opeens zag ik een winkel open. Een winkel zoals Lenta in Delft. Ik vroeg de winkelier naar mijn wagen te kijken. Geen één schroef uit zijn winkel paste aan mijn wagen. Toen zag hij de fietsenmaker. De fietsenmaker haalde uit zijn werkplaats de goede schroef. Samen maakten ze mijn wiel weer vast en in balans. In de tussentijd stond er een heel groepje mannen om mijn wagen. 'Wat heb jij veel geluk gehad op deze feestdag,' zeiden ze. Het was zo. Alweer. 
Van Benevento liep ik vandaag naar Casalbore. Vijfhonderd meter omhoog. Ik ben weer in een bijgebouw van de kerk beland. Morgen klim ik naar negenhonderd meter. Daarna liggen de Appenijnen achter mij.

Agriturismo

Feitelijk is dit bericht een oud bericht. Ik schreef het twee dagen geleden. Ik maakte het niet af, want ik viel in slaap. Dit is het bericht:

Vandaag ben ik twee maanden in Italië. Op de helft van Rome naar Bari. Ik liep naar Solopaca. Er kwam een Indiase jongen aangereden op een scooter, precies toen ik wilde eten.  Sony is zijn naam. Hij stopte om te weten of ik hulp nodig had. Ik wist zo gauw niet waar mee. Hij stapte van zijn scooter. We praatten een beetje. Toen ik geen meer Italiaanse woorden kende om nog iets te zeggen deed hij zijn helm en handschoenen uit. Hij stond een meter van mij af. Hij bleef daar staan en naar mij kijken. 'Laat dat eten maar,' ďacht ik, sinds hij ook geen enige boterham wilde. Het bleef een tijdje stil, ik stapte maar weer op. Hij nodigde mij uit voor koffie in de buurt. Hij was daar eerder dan ik. Ik dronk koffie en hij wodka. Hij gaf zijn telefoon nummer voor als ik toch nog eens hulp nodig had. Veel van deze korte ontmoetingen waren er vandaag, met het gemak van oude vrienden. Ze maken mij vrolijk. 

Ik was op tijd in Solopaca. De kerk die ik al uit de verte zag, was uitgestorven. Ik ging even zitten nadenken. Daarna liep ik een kant op. Bij een erf belde ik aan. Niemand was thuis zoals het leek. Ik deed het licht onder de afdak aan en laadde mijn telefoon op, sinds er aan de buitenkant van het huis lichtknoppen en een stopcontact waren. Ik ging zitten want ik wist nog niet iets anders. Het was donker. Het was het oude gevoel van onzekerheid dat ik nog niet wist waar ik naar toe moest gaan terwijl het donker was. Daarvoor ben ik niet meer bang. Meestal gewoon wachten op een idee of een gebeurtenis. Opeens kwam uit het huis toch een oude vrouw. We schrokken van elkaar en we hadden een vriendelijk gesprek. Snel haalde ik mijn telefoon uit het stopcontact. 'Sorry!', zei ik. De vrouw had geen probleem. Er moest nog een kerk zijn, ook al begreep ik haar aanwijzing niet. Ik vroeg het opnieuw aan twee mannen. Een van die zei: 'Loop vooruit naar de fruitwinkel en wacht daar graag op mij.' Hij was daarvan de eigenaar. We gingen samen naar de paroco, de priester. In zijn huis was geen plaats voor mij. De fruitwinkeleigenaar belde iemand die mij op zou halen. Iemand met een agriturismo. Na twee uur zou iemand van die agriturismo mij ophalen. Het was een geschenk van de fruitwinkeleigenaar en zijn vrouw. In die twee uur waren we in de fruitwinkel en we praatten veel. Praten en typen op de vertaalsite van de computer. De eigenaar zei dat ik voorzichtig moest zijn sinds er veel mensen verborgen waren die mij zouden kunnen schaden. Roemenen en Marrokanen en mensen  uit Afrika. Dat had ik eerder gehoord, maar ik had nog nooit iemand gezien. 'Waar zijn die verborgen?', vroeg ik, 'Zitten ze in het bos?' 'Nee, in de bar', antwoordde hij. 'Hoe verborgen kan dat zijn,' dacht ik. De agriturismo was een plaats waar een familie woont met ruimte voor de gast.  De man van het huis had vijftien jaar in Zwitserland gewoond. Hij sprak Duits, zei hij. Maar ik begreep bijna geen ding dat hij zei. Ik vroeg hoe het referendum was afgelopen. De grondwet zal niet worden veranderd, de president is daarom opgestapt en het leven was de meteen volgende dag duurder. In de morgen werd ik weer naar de fruitwinkel gebracht. We maakten foto's en ik kreeg brood mee. Brood en bonbons. Kader, die ik ontmoette een kleine stad voor Assissi, schreef: 'Ik zag je op de televisie gister. Op REI 1. Ben je in Rome?' 'Nee,' schreef ik terug, 'Het moet een herhaling zijn.'

maandag 5 december 2016

Wonderlijke emoties

Op deze plaats heb ik tijd om weer mijn hart te voelen en te herinneren. Aan de rand van Rome ontmoette ik Omar, een Marokkaanse man van zestig, die mij uitnodigde mijn tent op te zetten naast zijn gebouw. Dat gebouw was een ongebruikte openbare toilet. Aan de ene kant van die gebouw had hij zijn bed gemaakt, afgedekt met een zeil. Aan de andere kant was zijn keuken. De politie en de bewoners van de buurt waren zijn vrienden. Ze beschermden hem, zelfs terwijl hij geen papieren had. Hij zei: 'Als er iets mis is en je begint te gillen, ben ik er direct om je te helpen. Ik bel gelijk de politie.' 'Ah ja, oké,' antwoordde ik, 'Tot nu toe ben ik vooral bang voor die honden die hier los lopen.' Ik had net weer die wonder meegemaakt van iemand die mijn wagen had gelast, aan de kant die het eerst was gebroken in Duitsland. Het was weer gebroken, zodra ik het hotel in Rome had verlaten. Dankbaar was ik en laat om een slaapplaats te zoeken. Ik maakte koffie voor ons met mijn campinggas. Hij had vlees, maar daarvan durfde ik niet te eten. In de morgen waren we allebei vroeg opgestaan. Omar wees me de weg. Hij zei: 'Blijf de volgende keer wat langer,' en toen ging hij zelf weg. Hij had niet veel, maar alles dat hij nodig had en hij hoefde nergens om te vragen. Anderen in die situatie waren de hele dag bezig geld te vragen. Die dingen doen mij schudden. Ik was over een antieke weg gelopen. Een hele mooie weg. Een paar dagen later ontmoette ik Grazia. Ik bleef in haar huis, dat vol was met zieke mensen. Haar kleine slaapkamer had twee bedden. Ik schreef berichten en zij keek televisie met haar beer loulou. 

In Rome stuurde ik meer dan twintig kaarten naar de vrienden die ik onderweg heb gemaakt. Een familie vlak bij Ferrara schreef terug: 'Jij komt van ver naar Rome gelopen. En wij zijn er zelfs met de auto nooit geweest.' Ik antwoordde dat ik hoop dat ze er een keer zullen zijn, sinds Rome mijn hart kon stelen na een paar dagen. Bettin en Marco, vlak bij Venetië, hadden mijn kaart gekregen toen ze op het punt stonden om de oma van Marco te begraven. Ze waren uiteindelijk met een glimlach vertrokken. Het zijn toevallige zegeningen, mijn reis is er vol van. 

Mensen bewonderen mijn reis en ik bewoners hun gastvrijheid. Vandaag heb ik gehuild om de mengeling van dankbaarheid en heimwee. Ik ben gevoelig geworden. Zelfs van de bestrating moet ik al huilen. Misschien om de schoonheid van de eenzame weg. Ik weet het niet, maar ik ben blij met alle plaatsen waar ik een tijdje kan blijven om uit te rusten. 

Alife

In Alife bracht iemand mij naar een huis.  Het is een huis boven een santuario, midden in de weilanden. De santuario heeft een torentje met klokken. Voor de klok slaat, is er eerst lawaai in het huis. De eerste keer schrok ik daar veel van, sinds ik het huis ook een beetje spookachtig vind. Er was een videorecorder en een computerscherm. Ik drukte op wat knoppen, ik zag een beeld. 'Misschien ben ik midden in een film terecht gekomen,' dacht ik. Ik probeerde die film bewegende te krijgen, maar toen begreep ik opeens dat het stille beeld de voorkant van die santuario was, videobewaking. Ik zag veel spinnewebben en dat donkere gebouw. Vanaf die moment werd ik bang. De beangstigende noodzaak van videobewaking op de verlaten plek. In mijn slaapkamer staat de kribbe en kerstballen en wel zes of zeven kruizen. Maar in de zon van de morgen ziet alles er weer vriendelijk uit. Ik blijf hier vandaag. Om negen uur ben ik alweer in Alife voor boodschappen. Ik loop hier rond, ik zit in de zon en straks ga ik weer naar huis met mijn melk voor koffie. Ik vertraag mijn reis, zodat ik rond twintig in Bari, de stad van Sint Nicolaas, ben en geld heb voor de boot. De bejaarde Belgische zuster, Judith, had van God gehoord dat ik naar huis moest gaan. 'Als ik dat ook hoor, zal ik wel gaan,' antwoordde ik. Het was een beetje vreemd, dat wel, sinds ik steeds vaker graag naar huis wil. Ik stop mijn reis in Athene, sinds daar een vliegveld is, en een plek waar ik een kleine tijd kan blijven. 
Judith,  huilde, toen ik ging. Ik begreep het, sinds ik haar eenzaamheid had gevoeld. Aan tafel werden de laatste aanwijzingen gegeven voor de speciale gebedsavond. Deze keer zou er wierook worden gebruikt. Judith zei: 'Moeder, wacht tot ik bij de dokter ben geweest! Ik ben astmatisch.' De moeder overste zei dat ze bij de deur kon staan en dat het niet veel wierook zou zijn. Judith maakte nog een opmerking, tot een andere zuster riep: 'Oh moeder, ze begrijpt ook niks.' Zo werd het afgesloten. Judith zag dat ze een vlek had op haar zustergewaad. Met water en servetten begon ze er op te wrijven. Later wilde ze mij spreken. Een onderhoud over de heiligen, dacht ik. Maar ze begon te vertellen over de pijn die ze voelde van de onverkwikkelijke conversatie.

Judith wilde mij alle Nederlandstalige boeken meegeven die ze had. 'Ik heb geen plek daarvoor,' zei ik, maar twee hele dunne boekjes pasten in mijn tas. 

Ik kreeg een prent van Maria van de broeder die ook mijn wagen al had gerepareerd, en de moeder overste maakte mijn lunch gereed. Met elkaar zwaaiden ze mij uit. 'Wat een vreemd leven hier,' dacht ik. Tijdens de maaltijden leest iemand de krant voor, of luisteren ze naar muziek. De communicatie is sober en het leven is dat ook. Sober en met even streng gebonden regels als het leven van de alcohol- en drugs verslaafden en de kleine criminelen in de communie die ik net eerder had ontmoet. Toch heb ik in een kleine tijd veel waardering gekregen voor die stille mensen, die mij zo welkom hadden gemaakt.  

zaterdag 3 december 2016

Huizen met regels

Van de routebeschrijving, die ik sinds Rome gebruik, snap ik niet veel. Op een morgen ging ik op weg met de GPS. Na een paar uur lopen, zag ik bordjes die bij mijn route hoorden. Ik volgde ze. Aan het einde van de middag bereikte ik het stadje die ik 's morgens had verlaten. Ik zag een kerk met een mooie tuin. Daar zou ik met of zonder toestemming wel blijven, dacht ik. Ik sprak een priester door de intercom. 'Dit is geen plaats waar je kunt slapen,' zei hij en hij verbrak de verbinding. Direct werden alle ramen gesloten en zelfs de luiken voor de ramen. 'Allemachtig!' dacht ik, 'Hoe kun je zo bang zijn voor mij. Ik ben een vrouw en alleen.' Ik wilde daar toen zelf ook niet meer blijven. Ik ging terug naar de kerk waar ik al geweest was, de nacht ervoor. Ik mocht weer in  het zelfde bijgebouw slapen als de nacht ervoor.
De volgende dag vertrouwde ik alleen nog maar op mijn GPS. Ik kwam in Ceprano aan, bij een centrum voor alcohol- en drugsverslaafden en mensen die, in plaats van in de gevangenis, in zo'n communie verblijven. Ik werd met warmte onthaald. Na het eten maakten we een mooie groepsfoto met mijn telefoon. Een meisje, zoals een jonge moeder, zag in mijn routeboek een foto staan van de kerk waar ze in trouwde. Ze was enthousiast en liet het aan iedereen zien. Ik vroeg of ze nog steeds getrouwd was. Officieel wel, vertelde ze, maar op haar huwelijksdag is ze van hem weggegaan naar het ziekenhuis, sinds hij haar verwondde. Zelfs terwijl ze zwanger was. Ze is niet meer terug gegaan.
Het werk in die gemeenschap vond ik niet erg uitdagend. Het erf wat aanvegen, wat dieren verzorgen, de was doen...  Die verantwoordelijk waren voor de was, zaten de meeste tijd voor de wasmachine te wachten op het einde van het programma!  In de avond gingen we zingen, karaoke.  Ik zong natuurlijk Michael Jackson!  Ik trok veel op met een jongen die een muts droeg van Amsterdam. En dat terwijl hij uit Rome kwam! Hij zag dat ik heimwee had. Hij kwam met kip aan. En nog meer kip, tot ik kon lachen. Ik dacht niet na over zijn leeftijd, maar ik was verbaasd toen hij vertelde dat hij achttien was.
Vandaar liep ik naar Tora, regelrecht in de armen van een Belgische zuster die sindsdien mij niet meer met rust laat. Een half jaar geleden is uit het klooster een schilderij gestolen. Sindsdien is er een alarm. Ik dacht: 'Zo gaat dat bezit van de ene onrechtmatige eigenaar naar de ander.'  Telkens wanneer ik stiekem een shag wilde roken uit mijn raam, omdat ik door het alarm niet meer naar buiten kon, klopte ze op mijn deur om mij iets te zeggen. Ze had toestemming van de moeder overste om vandaag in mijn kamer te komen, sinds zij mijn taal sprak en mij de weg kon wijzen in het klooster. Ze gaf mij goede tips voor als ik vrachtwagenchauffeuse ben: D3 en een neksteun dragen bij het laden en lossen. Ze zei: 'Dat zijn geen medicijnen, dat zijn alleen maar voorbehoeds... eh... ter voorbehoeding.'  Ah ja, voorbehoedsmiddelen zijn streng verboden, al schud de paus Francesco er nu aan. Ik moest er om lachen.  In dit klooster ben ik ook twee nachten gebleven. Er zijn vijf zusters en drie broeders en net zulke strenge regels als ik ontmoette in het centrum, de dagen hiervoor. Ik hielp de broeder met koken. Veel werk.  Morgen wordt er gestemd in een referendum over het veranderen van de grondwet. De hele tijd hoor ik al overal politieke discussies. Hier in het klooster hebben ze gister van hogerhand gehoord wat ze moeten stemmen. 
Ik vind het beklemmend om zo te leven, vol regels en formules. En toch voel ik in korte tijd zoveel genegenheid voor de schoonheid van de mens hier. Gisteravond was er een gebedsavond gewijd aan Maria en een ontroerend ritueel van de eerste toewijding aan Maria door een jongen zoals Mees. Hij liep geblinddoekt achter de moeder overste aan die een icoon van Maria in haar handen had.
Mijn wagen is weer gerepareerd, mijn kleren schoon, ik ga vandaag weer op pad.

vrijdag 2 december 2016

Prachtige Rome

Drie nachten bleef ik in Rome. Ik raakte langzamerhand in verrukking over die stad. Grote brede straten, en ook straatjes en steegjes en pleintjes vol mensen die hun boterham daar eten en bij elkaar zitten. Auto's half op de weg geparkeerd, mensen midden op de straat. Ik hield van deze sfeer. De derde nacht maakte ik gebruik van de hospitalitas van de paus. Van hem mag iedereen op het plein van het Vaticaan slapen, zonder gestoord te worden door de politie. En in de morgen om zeven uur douchen in het Vaticaan. Soms maakt de paus iedereen in de nacht wakker voor pizza. Ik zocht naar een slaapplaats, een beetje voorzichtig omdat ik niet wist welke structuur er gold onder de dakloze mensen die er waren.  Ik werd uitgenodigd door een Griekse man en zijn Poolse vriendin. Ze gaven mij een joggingbroek, een stuk karton en koude thee. Ik was blij dat ik bij hun kon blijven. Koud had ik het wel. Mijn wagen had in het hotel mogen blijven en ik had alleen mijn dunne vliesslaapzak meegenomen. 

In de morgen stond ik vroeg op. Ik zag een rij mensen die op audiëntie bij de paus gingen. Ik ging erbij staan. Tenslotte heb ik de paus gezien. Ik heb vertrouwen in de paus, hij maakt een verschil. 

Tegen de middag begon ik aan het vervolg van mijn reis. Een vrouw zei: 'Ik heb je op de televisie gezien. Op RAI 2.

vrijdag 25 november 2016

Tenslotte de paus gemist

Op zondag kwam ik in Rome aan. De laatste kilometers over een fietspad langs de Tiber. Ik was om vijf uur opgestaan, om zeven uur vertrokken. Ik moest het kunnen halen om de paus op de Sint Pieterplein te zien. Maar ik werd tegen gehouden door hekken en politie. Definitely kon ik met mijn wagen dat plein niet op. Het hotel, een klooster, lag er vlak achter. Maar daar kon ik ook niet komen door de afzettingen.  Ik probeerde het nog, maar ik liep alleen maar rondjes. En steeds op de hoek van een straat stond die man die een blauwe overhemd droeg. Ik vroeg hier en daar of ik mijn wagen kon parkeren. Nergens mogelijk. Ik kreeg wel een pizza en aanwijzingen. Dat wel  Maar het lukte mij niet. Ik hoorde hele mooie gezang vanaf de Sint Pieterplein. Ik was er zo dicht bij. Moedeloos ging ik op een bankje zitten. Mijn ideeën waren op. De man in de blauwe overhemd kwam naast mij zitten. Een zachtaardige stotterende man. Hij zei dat het moest lukken. Hij zou met mij mee gaan. Ik vroeg: 'Ben je feitelijk een engel?' 'Nee,' antwoordde hij. Ook samen met de man bereikte ik de plein niet.  We zagen alweer mensen terug lopen. Het was voorbij. Tenslotte liet een politieagent ons door het hek gaan. De paus zat toch al veilig binnen. Op de plein waren nog veel mensen. Wij liepen er handig tussen door. Opeens zag ik een microfoon voor mijn neus. Een vrouw vroeg wat ik hier deed met de wagen. Een man filmde mijn antwoord. Ik vertelde over mijn reis en mijn uitrusting. Ik zei dat ik tenslotte de paus had gemist. De vrouw moest lachen en ik ook wel. Wat als ik op de televisie kwam en de paus er naar zou kijken. Dan zou de paus mij zien, in plaats van ik de paus.

De man met de blauwe overhemd liep met mij mee naar die hotel. Hij nam mijn wagen over en liep half midden op de weg. Hij vroeg aan iedere agent de weg. We werden van hier naar daar gewezen. En op het einde hadden we een grote omweg gemaakt. De man was boos toen hij het in de gaten had, maar ik zei: 'Dan moet je het niet aan iedereen vragen.' Bij het hotel namen we afscheid. 

Ik werd al verwacht daar. Mijn vrienden die het hadden geregeld, hadden mijn situatie uitgelegd. De overste van de klooster vroeg of ik nog een nacht wilde blijven. Dat wilde ze mij graag schenken. Ze gaf mij geld. Daarmee kon ik haar dan betalen. Toen maakte ze een warme maaltijd voor mij. 

vrijdag 18 november 2016

Opeens in een hotel

Vroeger keek ik naar de ruimte tussen de dorpen. In die ruimte kon ik meest waarschijnlijk een slaapplaats vinden. Nu heb ik de kerken gevonden, sinds ik het moeilijk vind om vanaf zes uur in een donker bos te zitten. Gister sliep ik in een heel groot huis dat was van de kerk. De priester begreep niet veel van mijn brief of mijn taal. Dat vind ik ook zo gek. Soms kan ik een gesprek voeren, soms begrijpen ik en de andere mens geen enige woord. De priester belde een Limburgse vriend. Met hem heb ik lang gepraat. Toen kreeg ik een kamer in dat grote huis. Er woonden twee priesters in. Het was te groot voor die twee en daarvan een beetje levenloos. Sommige priesters hebben het met elkaar goed, vriendschappelijk en gezellig. De plaats wordt aangewezen door een bisschop, je kan er niet veel aan doen. In de morgen kreeg ik van de andere priester de telefoon nummer van zijn vriend in Athene. Die zou mij graag ontvangen. En hij zei: 'In Bari is de maffia. Die voorzien het op de vreemdeling. Wees daarom voorzichtig.' Ik antwoordde: 'Ik ben voorzichtig en beschermd.'

Ik kom bijna niet meer vooruit. En sinds mijn wagen is gerepareerd, ben ik zo relaxed. Ik ga overal zitten, ik kijk in het rond. Ik vroeg aan een vrouw de weg. Ik was verbaasd dat ze er tien minuten over kon praten. Ik begreep niet wat ze zei.  Ik antwoordde: 'Ik denk dat ik dan maar die kant op ga.' De vrouw wilde graag voor mij bidden, als ze tenminste mijn naam wist. Ik kwam in een dorp. Op tijd. Ik liep naar een kerk. Alleen de assistent was er. Hij kon er niets over zeggen. Een vrouw, met een hele mooie naam, zou mij naar de priester brengen. Onverwacht tilde ze mijn wagen op. Ze wilde die in haar auto zetten. Ze ging door haar rug. Ik kon niet stoppen met lachen om die impulsieve noodlottige moed, terwijl ik haar probeerde te helpen. Mijn wagen bleef in de kerk. De assistent deed de kerk op slot. Toen was ik zonder tent en zonder slaapplaats. De vrouw bracht mij naar een gebouw: scuola materna. Daar was de priester. De vrouw liet mij alleen naar hem toe gaan, sinds ze problemen heeft met de priester. Maar iemand vertelde hem dat zij mij had gebracht en nu buiten stond. De priester liep naar haar toe en bedacht samen met haar een plek waar ik kon slapen. We gingen naar een andere priester. Die belde met de vorige priester. Ineens zit ik in een soort religieuze hotel. Een van de priesters komt morgen mijn kamer betalen. En hij brengt mij dan terug naar de kerk, waar mijn wagen is.
Ik ben in Morlupo, 49 kilometer voor Rome. 

donderdag 17 november 2016

Mysterieus leven

Het was fijn in het huis van de priesters in San Gemini. Daar woonden twee priesters, een tuinman en een monteur, die het goed hadden met elkaar.  Ik had gedouched, heel erg lekker gegeten en een kamertje gekregen met mooie witte bogen. Feitelijk vond ik het een beetje moeilijk om daar weer weg te gaan. Ik zat op het trapje van het huis in  de zon met koffie en mandarijnen uit de tuin. 

Het was dat mysterieuze moment, dat ik dat oude dorp San Gemini had zien liggen op een heuvel, in de schemer en dat ik afsloeg, die weg omhoog. Als ďaar geen plek gevonden werd, zou ik in donker hoog in een oude plaats zijn. Het was dat mysterieuze moment, dat moment waarop ik mijn eigen beslissing niet kan verklaren. 

Tenslotte nam ik afscheid. Ik liep voorbij een brug, een project van keizer Augustus. Toen ik een kind was, had ik sympathie voor de man gevoeld, sinds ik in augustus geboren ben. Ik wilde heel graag één van zijn projecten zien. Indrukwekkend konden ze al bouwen in die tijd. En blijkbaar was er al cement. 

Het geluid van mijn wagentje werd anders. Ik keek er naar en ontdekte dat de soldeer was gebroken die de wiel met de wagen verbond. Alles leunde nog wel op elkaar, maar hoe lang zou dat zo blijven. Ik dacht aan de spreuk van Marieke: 'Ik zie  wel beren, maar ik denk dat ïk die ook knuffel.' Ja, oké! Dat zou ik dan wel doen. Ik kon eerst nog rustig verder lopen. Feitelijk was ik ook nieuwsgierig hoe het af zou lopen. Het loopt af, want ik zal niet voor de rest van mijn leven dit probleem hebben. Een beetje jaloers was ik ook op iedereen die niet met een wagentje hoeft te zeulen. Aan het einde van de middag brak ook de verbinding van de andere buis. De wiel viel van de wagen af. Ik stond precies in  de middle of nowhere tussen twee dorpen in. Ik dacht: 'Oké, het is zover!'  Ik pakte de wiel en schoof de afgebroken buis terug en dat ging! Ik kon vijftig meter lopen voor de wiel er weer af lag. En daarna kon ik twintig meter lopen en toen een halve kilometer. Ik kwam aan in een dorp waar ik niet wilde zijn. Het was kwart voor vijf en bijna donker. Het volgende dorp was zeven kilometer verder. Waanzin: in donker zeven kilometer lopen met een wiel dat er steeds af valt. Iets anders wist ik ook even niet. Ik hoorde een uil. Die had ik hier niet meer verwacht!  De eerste kilometers kwam ik vooruit. Regelmatig viel de wiel er af en schoof ik hem weer terug. In één keer was het voorbij. Ik kreeg de wiel niet meer onder de wagen. 'Ik moet nu echt stoppen,' dacht ik. Ik keek op. Aan de overkant van de straat zag ik een garage! Een man was geduldig om naar mijn paar woorden Italiaans te luisteren, maar hij kon mijn probleem ook zien. We sleepten mijn wagen naar de garage. De dag was voorbij. De mensen van de garage gingen naar huis. Maar als ik voor de deur van de garage bleef met mijn tent, zouden ze morgen mijn wagen repareren. Ik kon het eerst nog niet geloven!

zondag 13 november 2016

Mijn MBT schoenen

Voor Rome is Assissi de laatste stad waar ik zo graag wilde zijn, dat ik er een omweg voor maakte. Nu loop ik regelrecht naar Rome. Ik zie Rome al op de borden staan, het is nog tweehonderd kilometer van hier. Ik heb nog één oude band op mijn wagen. Die band is zelfs nog nooit lek geweest. Mijn schoenen heb ik in Venetië vervangen. Ik heb met die eerste paar schoenen 1700 kilometer gelopen. Ik had nooit eerder MBT-schoenen gedragen. Ik had er zelfs nog nooit van gehoord. De schoenen lopen fijn. Ik heb, na een dag lopen, geen last van mijn gewrichten. Ën ook voel ik mij feitelijk niet moe van het lopen. Natuurlijk had ik op andere schoenen Rome ook gehaald!, sinds ik veel wilskracht voel öm mijn doel te bereiken. Ik heb eerder ĺange wandelingen gemaakt. Maar zo comfortabel als mët deze schoenen was het nooit. Ik ben ďaaŕom nog steeds wnthousiast over de schoenen! Ik klim en daal in de Appenijnen regelmatig. Bij het dalen komt mijn gewicht niet als een schok op mijn knieën terecht, sinds de schoenen mij goed helpen het gewicht op te vangen en mijn voeten goed af te wikkelen. De schoenen zijn een ware zegen voor mijn reis!

Assissi

Om vijf uur was het nog 18 kilometer naar Assissi. Dar zou ik kunnen halen voor negen uur, sinds ik nog geen slaapplaats had gevonden. Ik zag een paar wilde honden lopen en het was of ik wolven hoorde huilen. Al bijna een week heb ik niet meer in het wild gekampeerd. Als de dag al om vijf uur geëindigd is, zie ik een beetje op tegen de eenzaamheid van helemaal alleen ergens tussen de struiken te zitten. Onderweg kwam ik voorbij een huis waar het hek open was. Ik gaf het een poging. In het donker belde ik aan bij die huis. Een dochter deed open. In een kleine tijd stonden haar vader en moeder om haar heen om met z'n drieën mijn brief te lezen. Ik zag zoveel vijandigheid en wantrouwen. De moeder zei iets en de dochter vertaalde dat ik daar wel mijn tent op kon zetten, terwijl ze met haar hoofd in een richting wees. Plotseling zei de moeder dat ze een betere plek wist, als ik tenminste alleen was. Ze bracht mij naar een afdak. Toen bracht ze koffie en brood. In de morgen praatte ik nog een tijd met haar. Ze vertelde over de Italiaanse angst vanwege veel criminaliteit. Ik zei dat ik het moedig vond dat ze mij een plek gaf, desondanks de angst. Dat is het wat mij zo blij maakt in mijn reis: overwonnen angst.

Ik liep de laatste dertien kilometer naar Assissi. Ik was overtuigd dat ik daar in het klooster kon slapen, sinds ik mij makkelijk een pelgrim zou kunnen noemen. Regelrecht liep ik naar de kerk van San Franciscus. Op het plein al werd ik tegen gehouden door militairen met geweren. Ze wilden de inhoud van mijn bagage weten. Ze vroegen of ik een mes bij me had. 'Ja,' antwoordde ik, 'Ik heb een mes om mijn brood te smeren.' Ik liet de vermelding van de pepperspray nog achterwege. De militairen zeiden dat ik met mijn wagen niet in de kerk mocht. Ik kon de wagen daar ook niet parkeren. 'Wow,' zei ik, 'Maar ik wil hier vannacht slapen.' Ze moesten er alleen maar om lachen, die militairen. En ik zag dat het kansloos was. Daarom ging ik daar weer weg. 'Ik moet een monnik spreken,' dacht ik. En ik kwam een monnik tegen, even verderop. Ik zei: 'Ik kom uit Nederland gelopen en nu wil ik graag een plek vinden waar ik vannacht kan slapen.' De monnik antwoordde: 'Ah, je bent een pelgrim. Ik breng je naar een huis waar je terecht kunt. Heb je genoeg te eten? Heb je geld nodig?'  Ik had geen eten en geen geld nodig. Ik kreeg de sleutel van het huis. Hier is verder niemand. Ik heb mijn eigen huis in Assissi. Ik kon mijn wagen daar laten. Zonder wagen, was ik zo wendbaar en normaal. Ik genoot ervan veel. Ik ging terug naar de kerk van San Franciscus. En daarna liep ik door de kleine oude straatjes. Het was de eerste stad waar ik kon blijven lopen tot het donker was, want ik had een huis!

donderdag 10 november 2016

Overgehaald

Het was al bijna donker, maar ik wilde heel graag melk kopen. Daarom liep ik verder, snel. Ik kocht de melk en toen was het donker. Ik ging toen maar weer naar de kerk. De mis was net afgelopen. Een paar oudere vrouwen liepen naar buiten en ik liep naar binnen met mijn wagen. Ik gaf de priester mijn brief. Hij aarzelde om die aan te pakken. En zo is het vaker, sinds het aanpakken en lezen van mijn brief al een stap in mijn richting is. En die mens weet nog niet of hij dat wel wil. De priester zei dat het voor hem geen probleem was, maar dat het niet hoort. Een tent hoor je op te zetten op een camping. Hij wist er wel een paar. Ik zei dat ik nog nooit op een camping had gekampeerd en dat ik dat niet wilde. Wist hij misschien een plek in de natuur, dicht bij? Toen zei hij: 'Wacht even, ik sluit de kerk nog even af.' Ik wist dat het goed zou komen. Ik liep grijnzend met hem mee, ook al probeerde ik mij in te houden. Hij wees mij een fantastische plek op het veldje achter de kerk. Daarna kwam hij terug. Hij zou het gebouw naast het veldje voor mij open houden, zodat ik naar de wc kan, en hij wees mij waar hij woont. Voor als ik iets nodig heb. Hij moest af en toe wat lachen om het gekke avontuur. Dat deed mij goed. Het is de eerste keer dat ik iemand op mijn manier heb overgehaald. Ik hou er niet van. Ik vond de reden, waarom ik hier niet kon blijven, wat gek. Daarom deed ik het. 

In kerken en gebouwen

In de morgen opende de man die kerk. Hij nam mij in zo'n oude auto mee voor koffie, dat ik niet dacht of het iets uitmaakte dat ik een gordel om had. Toen ging de man en ik was alleen bij de open kerk. Ik kwam op de idee om daar te blijven. Misschien kon ik een emmer vinden waar ik dan mijn kleren in kon wassen. Ik keek achter het gordijn, naast Maria. Er was zelfs een lavet en warm water. Ik waste mij en mijn haar en mijn kleren. Mijn jas kan ik niet wassen, want die krijg ik nooit meer droog. Hij stinkt naar opgefroogde regen. Ik besteedde wel zoiets als twee uur aan schoonmaken. Ik was er over heel tevreden. Schoon blijven, is wel bijna één van de grootste uitdagingen van mijn reis. 

Aan het einde van de middag kwam ik voorbij Castiglion Fabbigo. In een kleine supermarkt vroeg ik of ik daar wel met een kaart kon betalen. De winkelbazin begreep mij niet, maar precies was daar een andere Nederlandse vrouw die mij kon vertalen. Nederlands praten opeens. Ik vond het heerlijk. Ik wou nóg graag wat zeggen, wat Nederlands zeggen. We raakten in gesprek. Ze werkte in Toscana. De mensen waren gesloten en wilden niets met de vreemdeling te maken hebben. Ze was er zuur van en ze wilde weer terug naar Nederland. Ze dacht er over of ze een plaats wist voor mijn tent. Zeker moest ik zorgen  dat ik achter een hek sĺiep, sinds de everzwijnen nu overal zijn. Ze zoeken kastanjes en ander herfstvoedsel. De olijven worden in deze tijd geoogst. Ze worden feitelijk uit de boom geharkt op een kleed. Everzwijnen eten de vergeten olijven van de grond. Ik herinnerde de everzwijn die ik gehoord had waar ik tussen de olijfbomen stond. De Nederlandse vrouw vertelde over de agressie van everzeijmen en over slagtanden en dat ze mij zeker zouden in stukken hakken en opeten. Misschien kwam het doordat ze zuur was geworden, dat ze die dingen zei. Maar effect had het op mij wel. Ik was die slagtanden helemaal vergeten. Ze legde uit waar ik in een dorp in de buurt, naast de kerk een afdak kon vinden van de jeux de boule (ik weet niet meer hoe je het schrijft) baan. Bij de eerste kruising was ik haar aanwijzing vergeten. Ik besloot naar het dorp te gaan dat ik zag. Een middeleeuwse dorp Castiglion Fibocchi. Ik liep naar de kerk. Die was nogal omringd door straatstenen. Geen enig stuk gras. Verderop wel een parkje. Klein en mooi en in een dal. Er stond een gebouw naast. Volgens mij stond er op dat het van een politieke partij was. Drie vrouwen zaten in een wachtkamer. 'Is dit de wachtkamer van een dokter,' vroeg ik. Het was zo. Ik gaf één van die vrouwen mijn brief. Ze belde direct het gemeentehuis op. Ze bracht mij naar het gemeentehuis. Een man in het gemeentehuis las mijn brief en belde de politie. Ik hoorde hem zeggen: 'Bedankt Commandant.' Dat klonk zo jaren 50. De politie vond het goed dat ik in een van de gebouwen van het gemeentehuis sliep. De man en een collega brachten mij daar heen. Het was precies dezelfde weg terug naar dat parkje. Daar achter was een gebouw en het parkje werd mijn tuin. De man kwam later terug met een notitieboekje. De burgemeester wilde graag mijn naam weten. 'Wat heeft die daar nou aan,' dacht ik, 'Ik schrijf mijn telefoon nummer er ook wel bij.'

In de morgen was de lucht blauw! Ik bracht de sleutel naar het gemeentehuis en vroeg over de everzwijn. 

Ik liep heel veel in de zon. Aan het einde van de middag zag ik een oude kerk in de velden staan. In de kerk een oude man achter een raampje. Ik zwaaide, sinds hij mijn geklop niet hoorde. Hij opende het raampje. Ik begon te praten. De man deed midden in mijn zin het raam weer dicht. Toen stond hij aan de deur. Een kleinw man van wel bijna honderd jaar. Ik gaf mijn brief, maar hij wou die niet lezen. Toen vroeg ik of ik hier kon slapen in mijn tent. 'Geen probleem,' zei hij. Terwijl ik mijn tent opzette, kwam hij en wenkte mij. Binnen was nog een kamer met wel vier bedden. Hij liet mij ook de kerk zien. Mooi en ruim en soberm  Ik ging bij de man in zijn keuken zitten. Daar was een open haard. Ik at wat brood aan de tafel terwijl de man bij het vuur zat. We praatten niet, af en toe lachten we naar elkaar. De man was priester, maar hij leek op een kluizenaar. Zijn huis was groot en vies en zonder comfort. Hij gooide regelmatig hout op het vuur. Ik ging naast hem zitten. We zaten met onze voeten op de rand van de open haard stil naast elkaar in het vuur te kijken. De man gooide er regelmatig een nieuwe tak in. De man had mijn brief niet gelezen. Hij wist helemaal niet wie ik was of wat ik wilde of wanneer ik weer weg zou gaan. Maar ik zat zomaar in zijn huis. Toen pakte ik mijn slaapzak en ging slapen in het mooiste bed van de vier. 

dinsdag 8 november 2016

Florence

Vlak voor Florence in Fiesola heb ik in de tuin geslapen van een villa met zwembad en olijfbomen, kunst en Engelssprekende zonen. Ik zag hun het eerst en ze moesten aan hun moeder vragen of het goed was dat ik daar bleef. De jongens hadden gezegd: 'Er is een meisje dat graag in de tuin wil kamperen.' Ik moest er om lachen. 'Mijn zoon is even oud dan jij,' heb ik gedacht. De moeder vond het goed, zelfs zonder dat ze mij zag. De oudste van de jongens had 600 kilometer gelopen van de Santiago de Compostella. We vertelden elkaar onze belevenissen. De moeder kwam met koffie en koekjes en appels. Ze had een hotel vlakbij: 'Casa Sophia'.  Bijzonder, en dat ze niet zei: 'Ga maar naar mijn hotel even  verderop.' De volgende dag ging ik daar wel naar toe. Om haar op te zoeken en haar hotel te zien. Het was mooi! Toen liep ik naar Florence. Net als van Venetië, was ik zoveel onder de indruk van de oudheid en de onvoorstelbare omvang. Zulke steden had ik nog nooit gezien. Elke straat was prachtig. Een paar uur is genoeg, dat wel. De stad is zo een mysterie gebleven.  Ik heb er een glimp van opgevangen. Het duurde lang voor ik er uit was. Donker toen al. Ik keek bij een benzinestation. Daar zijn vaak veel bomen. Hier ook, maar achter een hek. Ik ging even zitten. Dat doe ik meestal als ik begrijp dat het toch wel moeilijk zal worden om een plek te vinden. Ik zag in de verte een kerk met licht. Een nette dame hielp mij het wagentje de trap op te slepen. Bij iedere trede slaakte ze een kreet. Ik vond dat heel cool. In de kerk was net de mis begonnen. Zo rommelig had ik het nog niet gezien. Een orgel werd versleept, mensen praatten volop met elkaar, blaadjes werden uitgedeeld en onder het gezamenlijk bidden ging ook nog de klok van die kerk af. Ik dacht feitelijk dat het een dienst vanaf een bandje was. Dat had ik eerder gezien. Maar toen kwam er toch een priester. Ik vroeg hem tenslotte of ik naast de kerk mocht kamperen. Hij was de baas niet. Hij durfde mij geen toestemming te geven en de baas was niet thuis. Eén van de mensen zei dat ik achter het clubhuis kon slapen. Het clubhuis naast van de kerk. Het was daar veel drukte van oude en jonge mensen met tafeltennis en kaartspellen. Een man vroeg: 'Ben jij de Hollandse?' Hij was van de tennisbaan, naast het clubhuis. Ik kon wel in de tent van de tennisbaan slapen. Een fijne grote tent met een zithoek er in. In de morgen hoorde ik het orgel uit de kerk. Met die trilling van elektronische orgel. Ik zag de priester daarna weer in het clubhuis. Hij gaf zijn adres aan mij. Het regende veel op die dag. In de avond zette ik mijn tent op tussen olijfbomen. Alles was weer nat en ik kon bijna niet meer bewegen. Maar eindelijk lag ik in mijn slaapzak. Ik hoorde een dier, een klein stukje vandaan mijn tent. Het moet een everzwijn geweest zijn, want het geluid was geknor. Ik had wel mijn pepperspray, maar ik was te moe voor actie. Het geluid vertelde dat het dier niet mijn  kant op kwam. In de morgen zag ik mijn routeboek in het water drijven, sinds de bodem van mijn tent niet waterdicht is. Sommige bladzijden zijn afgebrokkeld van het water. Ik zal er toch wel komen. Het weer was gelukkig droog, maar ik was nog nat en koud. In een kerk deed een man de elektriciteit aan omdat ik graag mijn telefoon wilde opladen. Daarna warmde ik op in de zon. In de Alpen had ik Duitse mensen ontmoet die mij uitnodigden in hun hotel met hun te eten. Toen had de man, Georg, gevraagd of ik in hun hotelkamer wilde douchen. Zijn vrouw was bang dat het voorbij de regels van het hotel ging. Georg vond van niet, maar zijn vrouw, Hildegard, vroeg: 'Waarom fluister je dan?' Tenslotte heeft zij het aan hotelmedewerkers gevraagd. Die gaven haar extra handdoeken voor mij. Vandaag heeft ze mij geappt. Ze bood aan in Rome een hotelkamer voor mij te boeken. Daarvan werd ik erg blij. Ik ben vandaag weer omhoog geklommen. Dat maakte mij nogal warm. Maar precies toen ik in een bushokje zat, begon het weer te regenen. Ik ben bang dat het nu wel iedere dag kan gaan regenen, sinds het november is. Ik ben blij met iedere kilometer die ik kan lopen. Vandaag achttien. Ik ging zitten bij een kerk. Daar was precies een man om de kerk af te sluiten. Ik kon mijn tent opzetten onder de gewelven naast de kerk. Droog en licht en met ruimte om te bewegen. In het bos durf ik niet meer te koken om de dieren. Vanavond bij de kerk heb ik gekookt. Ik zag de zon ondergaan met een rode gloed. Dat is nogal veelbelovend voor morgen. Het is hier heel erg mooi! Zilverkleurige olijfbomen en ceders en een donkere achtergrond van winter, fantastische vergezichten en villa's en dorpjes met middeleeuwse kerktorens. Ik vind het niet meer zo gemakkelijk, het reizen, maar het is op de zelfde tijd zo mooi!

 

donderdag 3 november 2016

Zoals het was gedroomd

Gister zat ik de dag in mijn tent vanwege regen. Veel mist, heel dik. Ik dacht dat het deze keer nog wel een week kon duren voor de wolk weg was, dat zou niet een groot probleem zijn sinds mijn tent op een helling was, de zijkanten liepen af. Geen rivier onder mijn tent.  Maar de zon scheen vandaag.

Het is hier zo mooi! Ik zag de hele hertenfamilie, voor het eerst met mannetjesherten. Ik zat op een muurtje aan de weg. Een auto reed achteruit terug naar mij. Een man en een jongen zag ik. De jongen gaf mij een folder van een manege, een kilometer terug. Hij vroeg of ik paard wilde rijden en daar wilde werken. Ik zei: 'Ik zal er over denken.' De auto reed weg. Ik zal die dingen niet doen. Dat heb ik nooit gedaan. Maar waarom niet? Zo was mijn droom van leven: rondtrekken en hier en daar werken. Ik heb besloten dat ik zou gaan kijken. Een hele stijle weg omhoog. Vlak voor de manege ging ik nog even zitten om te voelen. Ik hoorde geschreeuw. Al die dingen, de vreemde vraag, de oude rommelige gebouwen, het geschreeuw, het zou mijn intuïtie kunnen zeggen dat ik om moest keren. Toen stond ik op en liep er naar toe. Ik zag de jongen het eerst. Hij was verrast en de man ook. Er was een meisje nog, die dag daar voor het eerst. Het werk kwam er uiteindelijk op neer dat de man graag wilde dat zijn paarden bereden werden. In de zomer kwamen veel mensen op de paarden door het dal rijden. In de winter wilde hij de paarden met die tochten ook fit houden. We borstelden de paarden. Ik ben feitelijk bang voor paarden, dat was ik vergeten. Daarna gingen we rijden: de man, het meisje en ik. Door het bos stijl omhoog en omlaag, door het prachtige toscaanse landschap, door rivieren en langs een meer. Ik genoot ervan veel. Ik wist dat ik het paard vriendelijk met autoriteit moest bejegenen. Het paard was fantastisch. Onderweg probeerde ik een foto te maken, maar op het zelfde moment dat ik niet meer bij het dier was, liep hij de struiken in. Opeens was ik de man en het meisje kwijt. Ik was alleen met het paard. Een beetje bang werd ik, maar ik stond mij niet toe. We vonden de manege. Gelukkig wist het paard ook soms de weg.

In de avond kwamen vrienden eten. De man legde brood en vlees op het rooster in de open haard. Ik praatte niet veel sinds ik heel moe was. Na het eten ging ik buiten op de veranda zitten. Het was heel erg donker. Morgen zoek ik weer voor de donkere nacht een plek voor mijn tent. Vandaag slaap ik in de gastenkamer.

woensdag 2 november 2016

Herinneringen

Het heeft aan een stuk door geregend. Zachte druppels vroeg in de morgen waardoor ik eerst nog dacht dat het bladeren waren die op mijn tent vielen. Ik kwam na een tijdje op het idee van regen, ik stak mijn hoofd naar buiten. Ja, regen. Dat is zo lang geleden! Het was nog donker. Ik wachtte af. Het ging steeds harder regenen. Ik bleef op deze plaats in mijn tent. Een keer heb ik in regen gelopen, vlak na Trento. Zeven en een halve kilometer op die dag van afdak naar afdak en op het laatst volledig nat. Ik kon mijn handen zelfs niet meer droog krijgen. Drie dagen daarna was nog altijd mijn slaapzak niet droog. Ik blijf daarom nu binnen als het regent. Binnen in mijn tent. Ik naai wat spullen die beginnen kapot te gaan, schrijf brieven, lees over Florence, maak koffie, slaap en mijmer. Ik herinner dingen van lang geleden. Maar die herinneringen zijn nog altijd uit deze reis. Ik zou wel kunnen geloven dat ik al jaren op reis ben. Ik herinner de babymarter die ik vond aan de Rijn. Ik zag dat dier rondjes rennen in bladeren aan de weg. Ik dacht: een vrolijk dier. Maar toen ik dichtbij was, zag ik dat het een babymarter was. Zeker zijn moeder verloren. Ik zei tegen voorbijgaande fietsers: 'Voorzichtig voor de babymarter!' Maar één fietser fietste er dwars over heen. Hij bewoog niet meer. Ik legde hem in het gras, bedekte hem met bladeren. En na een kleine tijd bewoog hij weer. Hij begon zelfs weer rondjes te rennen. Ik deed hem in mijn pan. Ik gaf hem water in de dop van mijn fles. Maar hij dronk ervan niet. Hij maakte onophoudelijk rondjes. Ik wist feitelijk niet wat ik met het dier moest doen. Misschien kon ik hem in leven houden, maar hoe zou ik reizen met een marter. Er kwam een familie aangefietst die nieuwsgierig was. Zij hebben tenslotte mijn pan met de marter naar de dierenarts gebracht. Ze kwamen daarna terug met de pan en een verslag. Ik herinner de winterjas die ik kreeg, vlak voor de Alpen. Een lange dikke roze winterjas. Ik had die gekregen toen ik de sleutel terug bracht van het lege huis waar ik in de nacht in mocht slapen. De vrouw had aan de jas gedacht en die van de zolder gehaald. Soms is het aannemen van een geschenk ook een geschenk. Ik wist niet hoe ik de jas kon weigeren. Maar het zou een hele inspanning worden, de jas over de Alpen te slepen, sinds hij niet meer in mijn wagentje paste. De avond erna belde ik aan bij een vrouw die nors naar mij keek en zei: 'Geen probleem dat je je tent opzet in mijn tuin.' Ik wilde haar zo weinig mogelijk storen, maar ergens vandaan kwam het aanhoudende gevoel dat de jas bij haar een goede plek zou vinden. Ik belde weer aan en gaf haar de roze jas. Ze was blij, ik ook.

Ik herinner Ria, de Duitse vrouw. Toen mijn tent in haar tuin stond, hebben we samen gekookt en gegeten. Ze sloeg een vlieg neer. Die viel dood in de sla.  In de morgen kwam iemand in de tuin werken. Hij wilde weten hoe zwaar mijn wagen was. Hij tilde hem op aan de bidonhouder. De bidonhouder brak van de wagen af. Hij schrok zoals een kind. Ik moest lachen. Ik mocht pas weer gaan nadat hij het had gerepareerd. Ik herinnerde het ontbijt in een gezinsvervangende tehuis. Ik herinner rivieren en dorpen en plekken waar ik sliep, mensen die mee liepen of meer fietsten. Ik herinner het gevoel dat het nooit meer zou ophouden met regenen, dat de zon niet weer zou schijnen. Aan het einde van vandaag, nu het nog altijd regent en weer donker is en ik de uil weer hoor, herken ik dat gevoel. Maar het leven verandert steeds. Tot nu toe wel. Daarover zal ik dan weer schrijven. 

En nog voor mijn neef Jos: ik weet niet precies waarom, maar ik denk vaak aan jou!

Als ik terug ben, wil ik graag kennis maken met je nieuwe broertje en je dan weer zien! Tot die tijd: veel liefs van mij!

dinsdag 1 november 2016

In de Appenijnen

Ten slotte mocht ik binnen in de kerk slapen. Voor de ramen waren luiken die mijn kamer zo donker maakten, dat ik mij versliep. Onderweg was overal support van voorbijgangers. Ze staken een duim op, begroetten mij uitbundig, of zeiden zoiets als: 'Brave, brave!' In een kleine plaats ging ik in een bar. Ik hoopte dat ik er brood zou vinden voor de volgende 30 kilometer zonder supermarkt. De man achter de bar riep: 'Ja, kom er in met die wagen! Jij bent een Hollandse, want alleen Hollanders maken zulke reizen. Je bent de eerste die ik ontmoet die lopende is, dat wel.' Hij vroeg waar ik overnachtte. 'Meestal in de natuur,' antwoordde ik. Hij zei: 'jij bent een sterke vrouw hier in de berg is een wolf.' In één adem door zei hij het zo. Het brood schonk hij mij om mijn moed. Hij wilde dat ik in Rome één moment aan hem zou denken. Ik wist al dat ik heel vaak aan hem zou denken, om de informatie over de wolf. Een vrouw in de bar kwam bij ons. Ze woonde in Loiano, waar ik voorbij zou komen. We hoopten dat we elkaar daar opnieuw zouden zien.  Deze eerste echte dag in de Appenijnen, klom ik 800 meter. Ik bereikte Loiano in de schemer. De plaats was veel groter dan ik had verwacht. Dat was in schemer niet zo fijn. Ik kwam de vrouw uit de bar daar weer tegen met haar kinderen. We waren allebei verrast. Een bekende tegen komen, is nu een kleine wonder. Ze wees me waar ik een supermarkt kon vinden. Na de supermarkt was het vrijwel donker. Sinds het toch wel moeilijk zou worden om een plek te vinden, ging ik eerst chocola eten.  Ik probeerde drie keer te vragen of ik ergens in een tuin kon blijven. De eerste bij een autobedrijf. De man zei dat ik problemen zou krijgen met de beveiligers die in de avond langs zouden komen. De tweede had helemaal geen tuin. Bij de derde blafte een hond zo agressief als ik nog nooit gehoord had. Daar durfde ik niet eens naar de voordeur te gaan. Dat was het laatste huis van die plaats. De onverlichte weg ging weer omhoog. Er was veel mist, ik zag feitelijk niets meer. Mijn zaklamp gebruikte ik om zichtbaar te zijn en te zoeken. Rechts van de weg was een diep dal, links van de weg een steile helling. Na twee kilometer kwam ik op een kleine panorama. Een uitkijkpost. 'Dit zal het moeten zijn,' dacht ik. Eerst zitten op een van de bankjes en er over nadenken. Er kwamen veel auto's langs die plek. Andrea uit Meran belde op. Ik had wel gewild dat hij mij kwam halen, maar dat is inmiddels drie uur rijden. Ik belde mijn moeder. Het was precies een jaar geleden sinds mijn vader stierf. We konden niet geloven dat de tijd zo snel was gegaan. Tenslotte belde ik met Egmond die mij goede moed gaf. Ik merkte op dat één plek achter een bankje tamelijk buiten het bereik van de koplampen bleef. Daar kon ik met mijn matras achter liggen. Niet in mijn tent, sinds de tent boven het bankje uitstak. Mijn wagen legde ik achter een ander bankje. Mijn tassen en mijn schoenen bond ik aan een paal. Mijn zaklamp, paspoort en telefoon deed ik in mijn slaapzak. Ik sliep feitelijk goed, 10 meter van de weg af. Goed en warm en in de morgen vroeg gewekt door de eerste auto's en het licht. Die soort avonturen zijn achteraf nogal cool. Maar vooral achteraf. Vandaag liep ik over het hoogste punt van mijn reis door de Appenijnen. Ik zocht nu wel eerder een plek voor de nacht. Ik hoor een uil. Ik hou veel van dat geluid. Voor de wolf heb ik een paar oplossingen: ik maak mij klein, ik schijn in zijn gezicht met mijn zaklamp, ik spuit met mijn pepperspray of ik steek mijn campinggas aan. Als ik bang ben dat een mens mij vindt, leg ik mijn wagen voor de ingang van mijn tent. Voor de wolf zal dat niet uitmaken. Mijn eten hang ik in een boom, behalve wat ik echt niet kwijt wil: mijn boterdoos met boter en de honing. Ik heb niet gehoord van beren hier. Echt bang ben ik nu nog niet, want wolven zoeken meestal geen mensen. Ik gebruik mijn zaklamp zo weinig mogelijk, sinds een zaklamp lijkt op het drinken van zout water. Als ik mijn zaklamp aan doe, zie ik de omgeving niet. En als ik hem weer uit doe, zie ik helemaal niets meer. Dan moet ik hem weer aandoen om iets te vinden. Ik kijk met mijn zaklamp meestal wel of ik niet op een slang zal plassen of als ik in mijn route wil kijken waar ik ook alweer ben. 
Ik ben nu 53 kilometer vandaan Florence. Mijn eerste grote doel, Rome, is nog 475 kilometer lopen. Minder dan het Pieterpad. Het is hier heel erg mooi. In de morgen wil ik eerst mijn winterjas en handschoenen aan. Twee uur later loop ik in mijn hemd.

zondag 30 oktober 2016

De eerste heuvels

Hallo Ik zag een dode dier op straat liggen. Een beetje dik met korte pootjes. Op zijn hoofd heeft hij een hanenkam en zijn bruine vacht eindigt in lange stekels. Ik weet niet wat het is. Ik was mijn portemonnee vergeten, ik moest twee kilometer terug. En aan het einde van de dag verloor ik de weg. Om die dingen liep ik niet ver. Ik probeerde het in de laatste uren nog in te halen. Ik vroeg aan een oude man naar de weg. Hij zou een stukje meelopen. Hij praatte heel veel en hij liep heel langzaam. Soms bleef hij zelfs stil staan. Hij liep een lange tijd mee. Ik was ongeduldig. We liepen over een drukke autoweg. Ik begreep dat hij mee wilde lopen naar het volgende dorp. 'Oké, plan B dan', dacht ik, 'Plezier hebben in het nieuwe tempo.' Ik zei: 'Zullen we een selfie maken?' We maakten een selfie aan de kant van de drukke straat. De man wilde met zijn telefoon ook een foto maken. Hij hield zijn telefoon omhoog. Op het scherm zag hij het handvat van mijn wagen, maar hij begreep niet wat het was en ook niet waarom hij ons niet kon zien in het beeld. Zijn telefoon kon geen selfies maken.  Ik maakte een foto terwijl we probeerden goed voor de lens te staan. Hij stond er half op of ik stond er half op. Het kostte veel tijd, maar het maakte niet meer uit. Ik dacht dat hij zei dat hij bij het volgende dorp links zou gaan waar mijn weg rechts was. Maar na het dorp liep hij nog steeds met mij. En het volgende dorp was twee kilometer verder. Ik vroeg waar zijn huis was, ik zei dat het een uur eerder donker zou zijn vanavond, dat ik graag wilde dat hij terug ging. De man bleef bij mij. Ik dacht: 'Allemachtig! Ik kan die man toch niet in het donker op deze drukke weg terug laten lopen. Hoe krijg ik hem zo ver dat hij naar huis gaat.' We hadden een uur over twee kilometer gedaan en het begon te schemeren. Ik begon harder te lopen, de man moest bijna rennen. 'Tranquille!', zei hij. 'Ik kan bijna niet meer tranquille', antwoordde ik. Toen nam de man afscheid. We bedankten elkaar. Ik zag dat ik de Appenijnen in gelopen was. Ik nam de eerste de beste zijweg om een slaapplek te zoeken. Een vrouw kwam in een hele oude auto mij voorbij. Ik zag een hek elektrisch dicht gaan, ik begreep dat deze weg naar priveterrein leidde. Ik draaide om en zag de auto met de vrouw op mij wachten. Ze vroeg mij iets. Ik begon te praten. Dat ik van Holland kwam, op weg naar Rome. Ik kon nog altijd de weg zijn kwijtgeraakt, maar ze had het door. 'Daar bij de kerk kun je slapen,' zei ze.  De priester van de kerk leek meer op een boer. Oude kleren, vieze handen, een grote houten kruis om zijn nek. Ik mocht gerust mijn tent daar opzetten. Hij ging weer verder sleutelen aan een fiets. Ik zat een tijdje achter de kerk. Een Afrikaanse jongen uit Gambia keek uit het raam van de kerk naar mij. Hij woonde daar met andere Afrikanen. Hij hielp mij met mijn spullen. En de priester kwam aan met de fiets. Die had hij voor de Afrikaanse jongen geregeld en gerepareerd. Ik herinnerde mijn verblijf in Bassano del Grappa bij de priesters. Die waren druk met meetings. Deze priester werkt met zijn handen en hij rijdt op een motor. In de avond vroeg hij of ik het goed had. Hij bracht mij appeltaart.

Ik was vandaag naar de supermarkt gegaan. Een caissière liet zien hoe ik zelf mijn boodschappen kon scannen. Ze zei: 'Je hebt een grote wagen bij je.' Ik antwoordde dat ik een wandeling maakte.  'Dat heb ik gelezen op Facebook,' zei ze verrast en ze vertelde mijn hele verhaal. Uit Nederland naar Rome, blond en lang en met een tent. Maar niet in een hotel of B&B. Een klant maakte een foto van ons. Ik vroeg de caissière de groeten van mij te doen op Facebook. 

zaterdag 29 oktober 2016

Povlakte

Aan de Po sliep ik in een soort paradijs met verschillende kleuren groen. Bomen met lange slingers in een woud van hedera. Het leek een soort dorp, sinds de bomen hutten maakten. Ik sliep in één er van. Op de grond zag ik lichtjes aan en uit gaan. Ik begreep niet precies wat ik zag. Ik wist daarom ook niet zeker of ik het echt zag. Dat is zo gek, dat je je eigen ogen niet gelooft, zodra het niet meer gekend is. Het moeten lichtgevende diertjes zijn.

De bugpovlakte was uitgestrekt. Ik kon kilometers ver kijken zonder een boom. Sempre dritto was het hier: eeuwig recht vooruit.  De aarde was zwart, de lucht grijs. Overal huizen met hekken en kleine hondjes. Als ik langs liep, stormden ze naar het hek, begonnen te blaffen. Na een halve minuut blafte de hele buurt. Ik vond het niet fijn en ik werd na een paar dagen moe er van. Vandaag vertelde iemand dat er veel hekken en honden zijn om veel criminaliteit vanwege de Roemenen. Een idee of echt waar, het is allebei mogelijk. 

Ik was blij toen ik bij de Po aankwam, voor afwisseling. Maar veel leven was daar ook niet. Ik zag geen enige boot. 

Morgen kan ik in de Appenijnen zijn, daar kijk ik naar uit. Ik kampeer nu al veel nachten in een tuin omdat ik bijna geen bosjes vind. Het is gezellig en ik hoef niet in de avond tot ik ga slapen op ieder licht of geluid te letten. Ik douche bijna vaker dan thuis. Een nacht sliep ik bij drie gezinnen van één familie bij elkaar, in een deel van het huis dat werd verbouwd. Ze spraken evenveel Engels als ik Italiaans. Ik douchte bij de één, at bij de ander en sliep bij de derde. Waar ik at, lachtte de vrouw van het huis als een cabaretier. Haar lach was een taal op zichzelf, zoals: het maakt niets uit of je wel of niet begrijpt wat ik zeg. In de morgen bij de koffie gaf ze mij een kaartje van de zwarte Maria en Jezus uit Sicilie. Gister kampeerde ik bij een boer. Al mijn kleren konden in de wasmachine. Na elf weken ben ik daardoor nog altijd schoon! Vannacht slaap ik in Búdrio. De schoondochter werd gehaald, omdat ze Engels spreekt. Ze is een Griekse architecte. Soms wordt het een hele drukte als ik ergens kom. Ik moet er veel om lachen en op de zelfde tijd vind ik het hartverwarmend. De Griekse architecte vertelde mij over de goden van Griekenland en over de betekenis van mijn naam. Toen zei ze dat ze jehovagetuige is. Dat was bijna het laatste dat ik had verwacht. Ze zou wat Engelse lectuur voor mij opzoeken dat ik onderweg kon lezen. Daaraan kon ik het herkennen: jehovagetuige. 

Ze schreef voor mij een brief in het Grieks, voor als ik in Griekenland wil vragen of ik in de tuin mag blijven met mijn tent. 

In een vreemde taal heb je feitelijk maar weinig woorden nodig om veel te kunnen zeggen. De vrouw van het huis waar ik vannacht kampeer was nieuwsgierig waarom ik precies aan haar vroeg of ik in de tuin kon blijven. Ze veegde de straat. We hadden elkaar gegroet en na 10 meter was ik omgekeerd om haar te vragen of ik in haar tuin mocht blijven. Ik herinnerde de bordjes bij kerken en winkels als ze open zijn: aperto. Ik antwoordde: 'Ik zag je gezicht. Het was open.' Ik weet ook het woord voor licht en donker. Daardoor konden we discussiëren of de klok vannacht vooruit of achteruit gaat.
Ze vroeg ook hoe ik mijn telefoon opgeladen houd. Ik antwoordde dat ik een kleine solar heb en, als het nodig is, soms naar een kerk ga om een stopcontact te zoeken. Ik zag de wachttoren (guardia torro) en een open bijbel op haar keukentafel liggen.  Ik weet niet precies hoe ze over mijn antwoord dacht.

Ik zag vandaag een hele grote krekel. Hij zat op straat, draaide zijn hoofd en keek naar mij met grote bolle ogen. Want hij had een nek! Zijn hoofd leek op het hoofd van ET. Dezelfde vorm, dezelfde kleur.

dinsdag 25 oktober 2016

Kleine ontmoetingen

Een onfatsoenlijke kerel kwam ik tegen. Twee dagen achter elkaar. De eerste keer vroeg hij of ik getrouwd was. Ik stak mijn hand op, waaraan de trouwring die ik voor deze gelegenheden draag. 'Ah... sorry,' had hij gezegd en hij was gegaan. De dag nadien stopte hij opnieuw naast mij. 'Ik heb je eerder gezien,' zei ik, 'Waar was het... In Mira?' 'In Dolo,' antwoordde hij. Hij vroeg of ik kleine kinderen had. 'Nee, een grote,' zei ik. Hij vroeg of ik geen zin in seks had met hem. Ik herhaalde het woord een paar keer en zei: 'No capito.' 'Ses,' probeerde hij in onhandig Engels en hij maakte een vreemde beweging. 'Ses... Ses... ingeengevalmetjou... Ses..,' zei ik alsof ik nadacht over wat ooit dat woord zou kunnen betekenen. 'Scuzi... no capito.' 'No capito?', vroeg hij. Hij durfde zichzelf niet verder in verlegenheid te brengen en hij ging weer. 

En in een kleine winkeltje kocht ik een soort brood. Ik betaalde met mijn pas. lneens was het bedrag veel hoger. Het drong te laat tot mij door. 'Is betalen met een pas zo duur?'; vroeg ik, 'Dat had je mij moeten zeggen.' 'Dat ís het systeem,' antwoordde hij. 'Whatever!  Je had het moeten zeggen,' herhaalde ik. Ik legde mijn zakje met afval in de ingang van zijn winkel. Dat vond ik de juiste reflectie. 

Maar vandaag zat ik op een muurtje aan de weg. Uit het dorp in de verte kwam een man aan gereden. Hij zei: 'Mijn familie is hier. Ben je oké? Heb je iets nodig? Water of iets te eten?' Ik antwoordde: 'Ik ben heel erg oké, dank je wel!' 'Je bent welkom', zei de man en hij reed terug naar dat dorp in de verte. Ik was verbaasd dat hij wist dat ik hier was. Verbaasd en dankbaar.

En op een plaaats waar de weg was opgebroken, zo totaal dat ik er niet meer langs kon, was er opeens een man die vroeg waar ik naar toe wilde. 'Het is niet nodig dat je deze weg  neemt,' zei hij, 'Je kunt daar langs gaan en de tweede brug over gaan.' Even snel als hij er was, zag ik hem niet meer. 

Ik zag een piepklein dood slangetje en even later een grote worm. Dat schudde mijn gevoel van verhoudingen. 

Ook zag ik de grote vriendelijke bruine rat met oranje tanden, waarover ik al eerder hoorde. Het was een merkwaardig gezicht en hij leek feitelijk op een otter.

maandag 24 oktober 2016

In een stal

We keken elkaar een poosje aan. De man was zo verlegen, dat ik begon te denken dat hij op mijn terrein was, in plaats van ik op die van hem. Hij vroeg tenslotte: 'Spreek je Duits?' Ik spreek beter Duuts dan Italiaans. Ik vertelde over mijn reis. Ik vroeg of hij hier woonde. 'Ja,' antwoordde hij, 'Kom maar kijken.' Hij deed de deur open naar een binnenplaatsje. Ik vroeg direct of ik daar in de nacht kon blijven. Hij wees naar twee plekken waar mijn tent zou kunnen staan. Het was donker, ik zag niet veel. De man zei: 'Hier is mijn huis.' Hij schoof een gordijn opzij en door een gat in een muur gelopen, was ik in zijn huis. Het was feitelijk een stal of zoiets. Zijn vrouw woonde in het gangetje om de hoek. Daar was geen licht. Ik zag haar in het duister in een bed liggen. ik moest er aan wennen. De man, Walter uit Kroatië, ging met de boodschappen aan de slag. Hij had die boodschappen gevonden in de container van de supermarkt. Cola, kaas, ijskoffie, chocola, worst, ham, pizza's. Hij was blij en ik ook. 'Dat heb je heel goed gedaan!' zei ik. We ruimden de boodschappen op. Zijn vrouw was uit bed gekomen. Ik dacht dat ze dement was. 'Dronken,' zei Walter. Ze zag mij, ik gaf haar een hand. Ze schuifelde naar het bed van Walter, naast de koelkast en de televisie. Ze riep de hele tijd naar Walter, die steeds met een zaklamp naar haar toe ging. 'Wat moet ik doen?', vroeg hij, 'Ze wil wijn. Ik ben bang dat ze er dood van gaat, maar zo onrustig houdt ik haar niet.' Hij kocht de wijn, liet mij met de vrouw alleen. Ze kwam overeind. Ze was er slecht aan toe. Ik dacht er aan dat ik haar vast kon houden, maar ik wilde het niet. Ze kwam naar mij en liet zich in mijn armen vallen. Ik streelde haar. Walter kwam terug met kartonnen pakken. De vrouw dronk uit het pak veel, ging naar haar eigen bed en daarna hoorde ik haar niet meer. Walter vroeg waar ik de vorige nacht had geslapen. 'Bij dië caissière met dat rode haar,' zei ik. Walter kende haar. Ik mocht haar niet vertellen over de boodschappen. Walter en ik speelden schaak bij een soort bouwlamp.. Met onze jas aan, sinds er geen verwarming was. Walter heeft een paar competities gewonnen. Ik was nogal geen partij voor hem. Als ik geen goede zet deed, zei hij: 'Zo kan ik je op twee of drie of vier manieren eten.' Als ik een goede zet deed, zei hij: 'Interessant!' 

Tussen bouwplastic stond een extra bed waar ik kon slapen in mijn slaapzak. Walter deed een plank en een balk voor het gat in de muur. In de nacht moest ik hem wakker maken om naar de wc buiten te gaan. 

De vrouw was in de morgen heel anders. 'Ik drink niet meer,' zei ze. Een uur later was ze dronken. Ze schreeuwde en riep naar Walter. Walter was druk met haar en radeloos. Hij kocht nieuwe wijn. De vrouw wilde dat ik bleef, ze huilde en probeerde me tegen te houden toen ik mijn spullen weer inpakte. Walter zei dat ik best kon blijven, sinds er in november een bus naar Rome gaat.

Iemand belde Walter om de boodschappen te kopen. Zo komt hij aan geld. Ik ging weg, omhelsde de twee. Walter gaf mij een paarse ketel mee. En een koffer wilde hij mij mee geven. Ik kon nog nauwelijks boven mijn wagen uitkijken. Toen zag Walter ook dat het niet praktisch was. Ik liet de koffer daar. Hij liep stukje mee. Hij was weer even verlegen als op het eerste moment. Hij ging naar huis en ik liep weer naar Dolo, naar Bettin en haar hondjes en haar man.  

Venetië

De naam van de caissière is Bettin. In Dolo heeft ze een man en twee vervelende hondjes in een piepklein huis. Voor Dolo ging ik weer 16 kilometer terug met Bettin in haar auto. Mijn wagen bleef bij de supermarkt, sinds ik daar de volgende morgen weer met Bettin naar toe zou gaan. Ik nam kleding en toiletspullen mee. Bettin wees mij de kapotte huizen die we tegen kwamen. Twee jaar geleden was daar een tornado. We praatten via een vertaler op haar telefoon, een paar woorden engels die zij kende en een paar woorden Italiaans die ik ken. Vandaan de supermarkt liep ik naar Venetië. Over die drukke weg. Er was een tram op één rail. Venetië heeft mij geraakt. De grote gebouwen op het water, ze zijn het geschenk van de voorouders. Hoe is dat tot stand gekomen! De gebouwen, de toeristen, de uitbuiters, de waterbussen en een gekte zoals ik nog nooit eerder zag. Eén dichte stroom mensen en ik daartussen met mijn wagen. Op de trappen was een helling gemaakt voor alles dat rollend ging. De wagen was zwaar en de helling glad. Ik gleed de hele tijd naar beneden. Mensen duwden mij en de wagen over langs de hellingen over bruggen. Ik wilde uit de stroom op een bankje zitten. Ik hoorde hele mooie vioolmuziek. Ik had bijna dat gevoel op de 'Titanic' te zijn. 

Een man liep op mij af met cake. Ik was blij dat iemand met mij sprak. En een andere man en vrouw legden hun kind op het bankje te slapen. Wij waren geïnteresseerd in elkaar, we hadden een mooi gesprek met z'n vieren. Ik lachtte veel om de man met de cake, Eugene. Hij kwam voor een demonstratie. We zochten een café met een toilet. Eugene had niet veel gevoel voor de irritatie van anderen.  Dat maakte hem een beetje naïef en zeer voortvarend. Ik zag de gezichten van anderen en ik vermaakte mij. Na het afscheid liep ik door Venetië. En ik ging met de waterbus door het mooiste 'kanaal'.  Ik heb alleen een eerste indruk gekregen, maar het was genoeg voor deze reis. In schemer liep ik over de brug terug. Niet zo cool. Terug bij de supermarkt had ik het ergste gehad. Ik ging op een hekje zitten, naast een deur, en belde Mees. Een man kwam aan met een winkelwagen. We keken elkaar aan, terwijl ik met Mees praatte. Mees zei: 'Herinner de boksskills die we hebben geoefend.' Ik zei: 'Goed! Maar het lijkt me niet echt nodig.'

vrijdag 21 oktober 2016

In de supermarkt

Vandaag wilde ik zo dicht mogelijk bij Venetië komen, zodat ik er morgen de dag door kan brengen. Mijn route gaat niet tot aan Venetië, omdat de laatste 20 kilometers over een autoweg gaan, langs de industrie van Marghera. Daarom gaat de route tot aan een camping waar ik met de bus naar Venetië kan gaan. Maar ik wil niet naar een camping en niet met de bus. Daarom loop ik langs de vierbaansweg. Het voelt gek, met mijn wagen langs die weg. Het voelt feitelijk alsof ik niet goed bij mijn hoofd ben. Maar ik ben vastbesloten en het is niet verboden. De hele dag ging het lopen langzaam, ik weet niet waarom. En ik raakte vaak de weg kwijt. Er kwam een oma met twee kleinkinderen in een auto voorbij. Ze hield mij aan. Ze vroeg en ik kan ondertussen in Italiaans uitleggen waar ik mee bezig ben. Ze gaf me een enthousiaste handdruk. Ze kwam terug, nodigde mij uit om bij haar en haar familie te komen eten. Het zoeken naar manieren om elkaar te begrijpen is zo cool. We tekenden van alles. Ze vroeg hoe mijn zoon heette. Ik zei: 'Mees,' en ik wilde zeggen dat dat in Nederlands de naam van een vogel is. Op het laatst dacht ze dat Mees er van houdt om naar vogels te kijken. 

Ik begon door al die dingen pas om vijf uur aan de vierbaansweg. Ik zag een supermarkt. Ik kon niet veel tijd besteden aan een supermarkt, maar misschien hadden ze koffie melkpoeder of anders gewoon melk. De caissière lachtte al van ver vriendelijk naar mij. Ik begreep dat ze mij eerder vandaag had gezien in Mira. Ze vroeg een andere klant om in Engels aan mij te vragen of ik vannacht bij haar kom logeren in Dolo. Ik dacht: 'Wow! Zij is niet bang voor de vreemdeling!' Vannacht slaap ik daarom bij haar. In de morgen om acht uur moet ze weer in de supermarkt zijn en dan loop ik de laatste 8 kilometer naar Venetië. Nu wacht ik tot ze klaar is met werken. 

donderdag 20 oktober 2016

Een magische reis

In de regen zat ik onder het afdakje van de schuur van Andrea in St. Andrea. Er kwam een hagedis uit de lucht vallen. Voor mijn voeten zat hij bewegingloos af te wachten, zocht tenslotte een schuilplaats. Ik had drie keer mijn brief laten lezen voor de vraag of ik in de tuin kon kamperen. Er waren drie antwoorden gegeven:: 'Ik durf je niet hier te houden want ik ken jou niet,' 'Nee, hier mag je beslist niet blijven,' 'Je kunt hier niet blijven, maar ik zal mijn vrienden bellen.' Hët is intens om angst en gastvrijheid te ontmoeten. Een mens kan zoveel keuzes maken en op zoveel verschillende manieren het leven betekenis geven. Het laatste antwoord was van Lisa, die heel nieuwsgierig op mij af was gelopen. Ik kon daar niet blijven door de problemen van haar vader. Ze bracht mij naar Andrea. Ik was verrast door de moeite die zij voor mij deed. 'Ik droom van de reis die jij maakt,' antwoordde ze.  Andrea sprak een beetje engels. Hij had het nog onthouden van zijn school. Hij kocht een pizza voor mij en daarna ging hij naar een afspraak. Andrea liet de poort open, toen hij vanmorgen naar zojn werk ging. Ik zou die dan dicht doen als ik vertrok, spraken we af. Maar toen ik in de morgen weg wilde gaan, zat er een oude vrouw op het bankje voor zijn huis. Ik weet niet hoe ze daar terecht kwam of vanwaar ze was. Andrea had niets over haar gezegd. Ze praatte tegen mij, ik begreep er van niet een woord. Ik wenste haar een goede dag en ik deed de poort dicht. Ik hoopte dat haar verblijf daar goed voor haar was, en geen probleem voor Andrea. 

Dinsdag ben ik uit de Alpen gelopen. De bergen leken op twee armen die zich openden en ruimte gaven. Feitelijk was ik al eerder uit de Alpen gekomen, de dag er voor. Ik zat in Costa geknield op de straat naar een dode slang te kijken. Een fietser kwam langs en wilde het ook zien. Het was Ugo die in Bassano del Grappa woonde. Hij zou naar huis gaan en mij later zoeken. Een uur later was hij er al weer, in een auto die hij van een vriend had geleend. Het was een dilemma: ik wilde graag mee, douchen en mijn kleren wassen, maar ik wilde de hele reis lopen. Ugo zou mij de volgende dag naar de Costa terug rijden. Ik ging met hem mee. Bij hem thuis probeerde ik zo veel mogelijk mijn dingen te regelen en op de zelfde tijd een fatsoenlijke gast te zijn. Maar ik heb geleerd vrij brutaal te zijn.  Ik wilde graag gas kopen. We fietsten samen van winkel naar winkel door heel Bassano. In Italië kan fietsen nogal een avontuur zijn. Ik fietste over drukke autowegen stralend achter een gele jas aan, vanwege het plezier dat ik er in had. Tenslotte zei Ugo: 'Na deze winkel is er geen andere meer. Ik hoop dat ze hier gas hebben.' Het was zo, ze hadden gas!  Ugo is een dichter. Een dichter met fantasie. Ik heb nu een gesigneerde gedichtenbundel van hem mee op mijn reis. De volgende dag kon Ugo de auto niet meer lenen om mij terug te brengen naar Costa. Ik besloot dan zelf terug te lopen. Het was ver.  Het laatste stuk kon ik met een propvolle bus mee. Alle mensen moesten opschuiven om mijn wagen in het gangpad ruimte te geven. Die werden daarvan niet chagrijnig. In plaats daarvan applausiseerden ze voor de chauffeur en riepen: 'Bravo! Bravo!,' sinds de chauffeur zoveel moeite had gedaan om mijn wagen in de bus te krijgen. Hij bracht mij terug naar Costa. Zo kwam ik voor de tweede keer uit de Alpen. En ik de avond was ik opnieuw in Bassano del Grappa. Ik liep een kerk binnen en woonde een dienst bij. Na de dienst gaf ik mijn brief aan de priester. Ik at ïn zijn huis met andere priesters en in de nacht sliep ik in een van hun gebouwen. In de morgen ontbeet ik koekjes en appeltaart met ze. Ik was nieuwsgierig naar hun leven, vooral ook omdat ze zo jong waren. 25 jaar ofzo. Toen ik weg ging, zei ik: 'Ik wil nog graag iets vragen. Wat betekent "sempre"?' Ik heb dat woord soms gehoord en soms gelezen. Ik vind dat een heel mooi woord. Ik wilde een tijdje de betekenis niet weten om dat mooie woord mysterieus te houden, maar nu vroeg ik het. De priester antwoordde: 'Het betekent "eeuwig" en je kunt het ook gebruiken voor "altijd".'  Wow! Dat was precies het woord om aan een priester te vragen. 

Nu ben ik in de povlakte, zo'n 25 kilometer voor Venetië. Ik moet er veel aan wennen dat er geen bergen om mij heen zijn. Het lijkt soms op Nederland. Maar de Italiaanse huizen zijn volledig anders. Ik heb mijn tent nu opgezet op een veld tussen bomen en een lied aangevraagd voor mijn moeder. Dat kan zij horen op 31 oktober op 'Groot nieuws radio' tussen 7 en 8 uur. En als ze het mist, is er 'Radio gemist'. 

vrijdag 14 oktober 2016

Regen onophoudelijk

In de eerste maand liep ik 900 kilometer, in de tweede maand 500. Ik kom niet meer zo snel vooruit. Het komt omdat ik vrij word en meer tijd geef aan het reizen. Dat is heerlijk en spannend, sinds ik niet meer weet of ik nog ooit in Rome aan zal komen. Andrea heeft een Italiaanse brief geschreven, die ik laat lezen als ik graag in een tuin wil kamperen. Er staat in dat ik een Nederlandse ben die naar Rome loopt en dat ik graag in de tuin wil kamperen zonder problemen te maken.  Het werkt goed. 

Andrea belt mij regelmatig op om te vragen of alles goed gaat. Hij heeft mijn band geplakt. Hij liet het bad vol  lopen, de band er in. Twee gaten vonden wij. Hij hield zijn duimen er op en ik moest een rondje om zijn duimen maken met een groene filtstift. De band weer in het water, het water groen en de rondjes niet meer te zien. Ik dacht: 'Allemachtig!' Ik zei niets, want hij is een man. Maar ik ging lieve in de tuin werken dan erbij te blijven. Hij kreeg het wel voor elkaar. Gister was de band opnieuw lek  ik zag dat Andrea de plakkers op een volle band had geplakt. Italianen zijn misschien geen fietsers. 

Ik heb in de tuin van een Italiaanse appelkkweker gekampeerd. In de morgen nodigde de vrouw mij uit voor koffie. Dat wilde ik graag. We spraken elkaars taal niet, maar we vertelden elkaar veel. 

Ik ben nu uit het Duitse taaĺgebied Trento gepasseerd. Het is een hele mooie stad, met een Italiaans karakter. Voorbij Trento ben ik weer omhoog gegaan. Sindsdien regent het. Mijn tent stond hoog boven Trento, ik ķeek er op uit. Maar in de morgen was de stad verdwenen in de mist. Ik dacht: 'Ik zou niet van die stad geweten hebben, als ik die niet toevallig gister had gezien. Zo kunnen dingen zomaar aan een mens voorbij gaan.' Het regent onophoudelijk. Ik ben volledig nat en mijn spullen zijn dat ook. Ik voel daardoor nogal dakloos, ik zwerf van afdak naar afdak en ga naar iedere open kerk. Het leven zal wel eens weer anders worden, dat heb ik al zo vaak meegemaakt. 

maandag 10 oktober 2016

Merano en Bolzano

Met mijn nieuwe banden op zak, loop ik veilig nog zo lang mogelijk door op de oude banden. En nu na een week, zijn het nog steeds de oude banden die mijn wagen dragen. Ik ben al lang over de Reschenpas, nu in Bolzano. Dagen achtereenvolgens heb ik gelopen en in de natuur geslapen en bijna niemand gesproken dan alleen de nieuwsgierige mens die graag wil weten wat ik van plan ben en respect betuigt. Die kleine ontmoetingen doen mij goed, sinds ik mij soms eenzaam en ontheemd begin te voelen. Aan het einde van de middag bereikte ik Merano, een kleine drukke stad. Het was geen gunstig tijdstip om een stad te bereiken, dat wist ik inmiddels wel, want in of dichtbij een stad vind ik niet gemakkelijk een plek om te slapen. Ik overwoog om in een appel boomgaard mijn tent op te zetten. Maar het is de tijd van oogsten en ik vind het net te brutaal sinds de kans groot is dat ik in de morgen de appelplukkers rond mijn tent zal zien staan. Daarom ging ik verder. Dat zijn de momenten dat ik het los laat en hoop dat er opeens een perfecte plek verschijnt en meestal is het zo gegaan. Ik zag een weggetje omhoog, naar wat leek op een bossig gebied. Het liep naar een huis, waar precies een man en vrouw in de tuin liepen. Ik vroeg of ik daar mocht blijven. Ze begrepen mij niet. Ze dachten dat ik bij de buurvrouw wilde zijn. Ze zeiden veel en ik begreep hun niet. Ik dacht dat ik bij een gasthuis was aangekomen. Toen werd het hen en mij duidelijk. Zij woonden daar en ik zocht een plek. Zij hadden een logeerbed voor mij. Ik at met hen spaghetti en we praatten tot diep in de nacht. Ik ben bij hun, bij Andrea en Petra, een paar dagen gebleven. Ik hielp de schuur bouwen en ik vergat feitelijk dat ik op reis was. Ik had daar wel voor altijd willen blijven en dat was zelfs mogelijk.  Andrea kwam aanlopen met een jampot. Er in zat een schorpioen die hij in de tuin had gevonden. Het was een kleine schok voor mij, sinds ik nog nooit een levende schorpioen had gezien en ook niet wist dat die in Italië rondlopen. Een paar nachten eerder, zo in de morgen rond vijf uur, was er bij mijn tent dicht bij de weg een dier aangekomen. Hij had tegen mijn tent geduwd, alsof hij die omver wilde halen en met zijn klauw vier scheuren in mijn tent gemaakt. Ik had rechtop gezeten, niet wetende wie het was en wat ik moest doen. Ik had gauw mijn schoenen aangetrokken en scheen met mijn zaklamp. Het dier was weggegaan en ik ook, zodra het licht was geworden. Tot nu toe was ik vooral bang geweest voor mensen. Dat dier heeft het veranderd, hoewel hij geen agressieve geluiden maakte en na een tijdje weer weg wandelde. Ik sliep sinds dien met mijn kleren aan, zodat ik snel kon vluchten. Vrienden hebben mij gerust gesteld: het was zeker geen dier dat mensen eet, het was alleen een nieuwsgierig dier.

Nu ben ik in Bolzano. Bij een café met vier paarden. Ik kon in de tuin kamperen en ik kreeg koffie en taart. Het was nog niet zo laat. Ik vroeg of ik iets kon doen. Misschien kon ik de taart voor morgen maken? Ja, ik kon iets doen... ik kon helpen met hooien. Zo blijf ik hier ook een paar dagen, tot het hooien is gedaan. Soms zit ik bij mijn tent en komt er een paard voorbij lopen. Ik mag de fiets lenen, waarmee ik door Bolzano fiets. Ik mis Mees en Erik en ik geniet op dezelfde tijd van dit verrassende en ontheemde leven.

maandag 3 oktober 2016

Aan de Inn

Dank je wel Epie, voor je lieve berichten. Die doen mij goed! Ik vind het superleuk dat je meereïst. De zondag bleef ik achter de stapel hout, geholpen in mijn besluit door de regen. En ik durfde feitelijk ook niet verder te lopen met mijn versleten banden, zonder plakkers. Ik vond het niet gemakkelijk om wil te voelen voor beweging. Daarom ging ik eerst weer slapen. Wakker werd ik van de zon, die zo vaak het leven anders maakt. 'Wat kan ik doen en wat heb ik nodig?', vroeg ik mij  ik maakte koffie, toen ruimte in de tent. Ik maakte mijn zelfgemaakte stoeltje schoon en begon aan het scgoonmaken van mijn kleding. Ik waste ze grondig met een blok zeep dat ik van Anne had gekregen. Al die dingen in een rustig tempo, sinds het regelmatig regende. De omgeving verbijsterde mij door haar schoonheid. Aan de ene kant een rotsachtige hoge berg, aan de andere kant een prachtige rivier. Rivier de Inn. Naast mijn tent was een pad naar beneden naar de rivier. Ik sleepte veel water naar boven in mijn pannetje. Voorzichtig dat ik niet uit zou glijden over de natte keien en mijn enkel breken of zoiets. Feitelijk geloof ik niet dat die dingen zullen gebeuren, maar het kan. Waar gaat het leven over, als je op mijn manier op reis bent en niemand die je tegenkomt kent, en geen eñige verantwoordelijk hebt, vraag ik soms aan mij. Maar zo bezig te zorgen voor de kleine dingen die nu zo belangrijk voor me zijn, voel ik me sterk worden en een diepe vriendschap en respect voor mijn eigen hart. De hele dag was ik in de weer. Ik waste mijn haren in de rivier, en probeerde mijn kleding droog te maken met de warme van waxinelichtjes. Ik kookte bonen en mais en tonijn en tenslotte besloot ik koffie te maken van rivierwater, sinds ik geen ander water meer had.  Ik was tevreden en gelukkig  Een eend zoefde razendsnel voorbij op de stroom. Ik moest er om lachen  

Opeens zag ik een tand door de grondzeil van mijn tent steken. Had ik mijn tent op een dier gezet? Het zag er uit als een slagtandje. Ik zette er een beker op, om mijn matras te sparen. Wat een geluk dat die tand niet in mijn band was terecht gekomen. Vanmorgen heb ik het gat in de zeil geplakt. Onder mijn tent lag een kaak, alleen een kaak. Ik zou niet weten van welk dier het was. Twee slagtanden aan de voorkant en verder alleen kiezen. 

In het kleine plaatsje Pfunds vond ik buitenbanden en binnenbanden. Ik kan weer verder op reis. 

zaterdag 1 oktober 2016

ARLBERGPAS

Lopen door de Alpen vind ik fantastisch. Het is hier zo mooi! De natuur vind ik ndrukwekkend en de dorpjes liefelijk vriendelijk. Donderdag ben ik over de Arlbergpas gegaan. Inspannend, maar niet boven mijn kracht.  Ik liep over de autobaan. Auto's langs mij heen in haarspeldbochten. Het was niet verboden en ook niet comfortabel. Halverwege vroeg ik in een café of er geen andere weg voor mij was. Dat was er niet meer, maar de eigenaar maakte koffie voor ons. 'Veel Nederlanders komen voorbij op de fiets. Je bent de eerste lopende Nederlandse die ik hier heb gezien,' zei hij. 'Als je terug komt, moet je zorgen dat je iets lichter bent.' Het is waar, ik ben feitelijk te zwaar. Zelfs terwijl ik in Heidelberg al zo'n drie kilo naar huis stuurde. Ook die gekke overschoenen die ik nog op het laatste moment heb genaaid en waarom Dick mij de vrolijke naaister noemde. Maar ik was trots op mij, toen ik over het hoogste punt liep. En, weer afdalende, kwam een chauffeur in een vrachtwagen mij tegemoet die toeterde en zijn duim opstak. Victorie  

VERSLETEN BANDEN

Mijn eerste paar schoenen zijn nu bijna door de zool. Erik heeft een nieuw paar MBT-schoenen naar Landeck gestuurd. Ik heb ze daar gister opgehaald, precies om kwart voor zes. Mijn eerste banden zijn ook versleten. Ik heb er niet op tijd aan gedacht. Het werd pas goed door mij gezien toen ik vandaag een lekke  band had. Er waren drie gaten, zoals het leek, en ik had nog vier plakkers. Ik plakte die en rustte er van uit. En nog voor ik verder wilde gaan, was de band weer leeg. Weer drie gaten en een paar oplossingen: ik kan de band steeds oppompen, ik kan één gat plakken met de ene plakker, ik kan de reparatieset van mijn tent of van mijn matras gebruiken,... Tenslotte heb ik de ene plakker in drieën gesneden en het is gelukt. Nu heb ik geen plakker meer en morgen is het zondag. Ik weet niet precies wat ik  zal doen. Misschien blijf ik achter deze stapel hout aan de rivier tot maandag, sinds ik vlak bij een stadje ben met winkels. Of ik probeer de Reschenpas te halen en ik zoek in Reschen nieuws banden. De maker van mijn wagentje zoekt op dezelfde tijd ook naar banden voor mij. Die wil hij naar mij sturen en ik moet inschatten wat de plek zal zijn die ik kan halen met deze feitelijk versleten banden. Het is een lichte confrontatie met mij. Ontkenning van wat ik niet wil weten, en moeite met besluiten maken. Maar dit heb ik steeds ontdekt: de tijd ontvouwt de oplossing. Daarom wacht ik soms een tijdje, tot ik weet wat ik zal doen. 

ACHTER EEN STAPEL HOUT

Vier dagen bleef ik in Heidelberg, bij Alican en Mareike en hun twee mooie kinderen. Alican vroeg in de avond of ik zin had in een wandeling. Een wandeling?  We moesten er om lachen, maar toch maakten we bijna iedere avond een wandeling door Heidelberg. Ik genoot zoveel van het gezeĺschap van de familie en ik was helemaal fris en schoon en uitgerust toen ik weer verder ging. Het is alweer lang geleden, want ik ben al bijna in Italië. Morgen misschien, of de dag na morgen. Ik kampeer nu achter een stapel hout, naast een prachtige snelstromende rivier vol stenen en een hele mooie groene kleur van de herfst. Het was al bijna donker toen ik hier aankwam. Ik had aan een man gevraagd of ik in zijn tuin mocht blijven. Hij liet mij zijn tuin zien. Een grote tuin, maar bijna helemaal bezet. Nog een klein beetje gras.'Mijn tent past daar niet op,' zei ik. Dan kon ik misschiren naast de kerk kamperen, de dienst zal morgrn pas om tien uur beginnen.. In de kerk zat ik een kleine tijd om er over na te denken. Ik liep verder, want naast de kerk kampeerde ik bijna op de straat. In het donker kan ik mij goed redden. Ik weet precies welke tent stok waar hoort, ik ken de vormen van mijn spullen, k weet hoe zwaar het pannetje is als er genoeg water in zit voor koffie. Maar als ik ergens ben neergestreken, wen ik eerst aan de nieuwe geluiden van die plaats en aan lichtstromen die er zijn; soms de maan, soms licht van auto's van een weg in de buurt. En als ik het licht en de geluiden ken, ga ik slapen. 

Er zijn veel mooie mensen. Soms komen ze naast mij lopen of rijden. Ze vragen wat ik van plan ben. Ze geven mij een hand of een zegen. Soms vertellen ze mij van hun leven en ik stel alle vragen die ik heb: wat is een ferienwohnung, waarom staan al die houten huisjes in de weilanden, wat zeggen de mensen tegen elkaar als groet, ik kan dat heel de tijd niet verstaan. Ik ben het weer vergeten, maar het klinkt als 'christien'. Daarom zeg ik ook 'christien'. Met een lach. .

zaterdag 10 september 2016

IN HEIDELBERG

De eerste keer dat ik hier in Heidelberg kwam, was het met de idee dat het er middeleeuws zou zijn. Heidelberg had eens gehoord bij mijn vocabulaire als ik vragen en antwoorden leerde uit de Heidelbergse catechismus. Kon die historische stad modern en hedendaags zijn geworden?  Het is een kleine vriendelijke stad met een fontein die in deze warme dagen zoveel goed doet aan die mens die aan de zijkant staat en de rondvliegende druppels opvangt.
Ik ben van mijn route afgeweken om de familie, die ik in Heidelberg ken, op te zoeken. Het was een onderneming, sinds ik rond een uur of zes in de 'Randstad' aankwam, waar ik de rivier Neckar zocht naar Heidelberg. In samengegroeide steden is het moeilijk een plek te vinden voor de nacht.  Ik liep door Ludwigshofen naar Mannheim over de Schumacher Brucke. De brug was moeilijk te vinden, min of meer verstopt in een 3 etages hoge labyrint van snelwegen. Twee studenten liepen met me mee tot waar ik de brug kon zien. De brug was afgesloten voor fietsers en voetgangers, vanwege schade. Auto's reden er wel over heen, zou de brug dan mij niet houden? Ik wurmde mij en het wagentje langs de afzetting. Een beetje bezorgd was ik wel, dat ik mogelijk naar beneden kon storten. Aan de overkant opnieuw een afzetting en daar kon ik op geen één manier langs komen. Terug gaan zou ik zeker niet. Er was een trap. Die leidde naar een haven vol containers en vrachtwagenchauffeurs en beladers. Iemand zou mij nu wel helpen, dacht ik. Een vrouw alleen, nu bijna middernacht, verdwaald op een haven. Iedereen liet mij volkomen links liggen. Ik had mijn plan en mijn probleem uitgelegd, dat wel. Ik hoorde vrachtwagenchauffeurs met elkaar praten en lachen en zeggen: 'Alle wegen leiden naar Rome.' 'Zij worden mijn collega's', dat was een niet aantrekkelijke gedachte. Maar ik keek mijn ogen uit op die haven met grote machines die containers verplaatsten, vrachtwagens op- en aflaadden. Na een tijdje besloot ik om in beweging te komen. Beweging verandert de situatie. Het zou mij nieuwe opties geven. Ik kwam in de bewoonde wereld, tenslotte bij een fietsers wegaanwijzing naar Heidelberg. Nog 24 kilometer. Ik was te moe om mijn tent op te zetten, daarom bleef ik lopen. Rond acht uur kwam ik aan in Heidelberg. Langs de Neckar in de zon ging ik eerst slapen.

EEN WONDER, GEEN TOEVAL

Na de Rijn, waren de velden een frisse afwisseling. Ik ging weer af en toe naar links of rechts. Het was daar zo mooi dat ik er wilde blijven. Tegen een bomenrij ben ik in de nacht onzichtbaar, ik weet dat. Het was idyllisch. Een veld met hooibalen en op de achtergrond een dorp en een kerk. De volgende morgen kwam een hert uit de bomen op het veld rennen. Wat zou er 's nachts allemaal gebeuren, dicht bij mijn tent als ik slaap. Ik brak vroeg op, bleef nog zitten om het mooie uitzicht. Een jeep kwam aan. Er in de eigenaar van het land. Wat ik daar deed? 'Ik heb hier vannacht mijn tent opgezet. Ik wist geen andere plek en het is hier zo mooi.' 'Je had onder de brug kunnen slapen,' antwoordde hij. 'Ja, als ik van die brug wist, zou ik eraan hebben gedacht,' zei ik, 'Is dit uw land?' Het was zijn land en ik bood mijn excuses aan. Hij zei: 'Blijf hier, dan haal ik koffie.' Hij schoot een vogel, ik kon er niets aan doen en hij kwam terug met koffie en broodjes.  Ik was blij want het was zondag. Dan is hier geen winkel open.
Ik liep de hele dag. Ik zag een goede plek voor mijn tent. Maar ergens vandaan kwam de indruk dat ik beter naar de volgende dorp kon lopen. Ik vond daar een wijnhuis, waar ik in de tuin mocht kamperen. Een familie die de druiven verbouwt, de wijn maakt, proeft en flest, serveert en verkoopt. Het hele proces. Ze vroegen of mijn wagen licht liep. Nee, de balans is moeilijk te vinden en een verbinding begon te breken. De eigenaar was al naast de wagen geknield. Hij wilde het lassen als ik bleef. Zijn broer kwam er bij en samen namen ze mijn hele wagentje onder handen! Ik had me er zorgen over gemaakt en nu was het opgelost!
Ik kreeg druivensap mee, want wijn drink ik niet vaak.

vrijdag 9 september 2016

Niet altijd reis ik gemakkelijk. Het zou vreemd zijn daar niet over te schrijven. Maar mijn lieve moeder leest het ook! Daarom aan mijn moeder:; Lieve Mem, niet alles is gemakkelijk, maar wel alles is goed!
Ik heb mij eerst veel opgelegd; zoveel kilometer per dag, gezond eten, iedere dag koken. Ik doe dat allemaal niet. Ik denk: 'Ik ga nu nog niet uitrusten, ik kan nog verder lopen.' En op dezelfde tijd dat ik het denk, loop ik naar dat bankje en ga zitten. Ik blijf hangen in Koblenz, want het is daar zo mooi. De gedachte dat ik een slaapplek moet vinden, zet mij niet in beweging. Gezond eten doe ik wel. Havermout, noten, vijgen, bonen, vis, ...  Dan denk ik aan Jochem, die dat ook belangrijk vindt en erover advies gaf ((-: 
In Ludenhof overnachtte ik in een vrolijke tuin. De tuinstoel en een stekkerdoos werden bij mijn tent gezet.


En een heerlijk ontbijt, de volgende morgen om zeven uur. 'Zijn dat goede schoenen die je draagt?', vroeg Gertrude, de vrouw van het huis. 'Ja, hele goede schoenen!', zei ik, 'Kijk, ze lopen rond. Men noemt de schoenen MBT!' Ik zou niet weten hoe ik er in Duits iets over kan zeggen, maar de man van het huis zegt: 'Ooohhh... MBT... die heb ik ook!' Hij haalt ze tevoorschijn   We zijn allebei enthousiast.
Ik verdwaal nogal vaak, altijd rond twee uur in de middag. Als ik eindelijk bij de Rijn aankwam, voelde het bijna als een historisch moment. Ik overnachtte op een prachtige plek aan de oever. Maar ik was de hele nacht bang. Zo bang dat ik nauwelijks sliep. En ook de nacht erna was ik bang. Op een veld tegen een rij bomen aan. Ik weet dat ik zo niet gezien kan worden, maar van dat weten raakte ik niet gerust. Het was koud, die nacht. Ik kreeg mij niet goed warm. Maar er waren zoveel sterren aan de hemel! Zoveel had ik nog nooit gezien  'Heb je vannacht de sterren gezien?', vroeg iemand mij, 'Het is zeldzaam, en het is vooral op deze plaats goed te zien,' 'Ja, ik zag ze. Ik dacht al: wat veel!'
Omdat ik veel had gelopen en weinig had geslapen, was daar mijn eerste kleine break-down. Ik liep nog hooguit tien kilometer per dag en  had veel aandacht nodig voor allerlei emoties. Ik mis mijn vader, dat in de eerste plaats. De vorige nacht sliep ik weer aan de oever, een prachtige plek tussen bomen In het zand. Ik ben daar vandaag gebleven. Ik heb mijn haren en mijn kleren gewassen in de Rijn. Schoon is het misschien niet, maar wel weer zacht en met de geur van zeep. Ik heb reparaties uitgevoerd en verbeteringen aangebracht. Het was daar zo mooi en ik voelde zo vrij!
Vannacht slaap ik in de tuin van een soort gezinsvervangend tehuis. Een prachtig oud huis met een tuin. Overal om mij heen zijn die monumentale huizen! Ik slaap vannacht gerust. Ik heb mijn hele eigen douche en wc, en morgen ontbijten we samen. Ik verheug mij daar op.
Al ruim twee weken ben ik onderweg. Het ritme van lopen is fijn. Iedere kilometer hoort bij de reis. In de eerste dagen heb ik vaak aan mij geroken. Nee... geen azijn of aceton. Dat had ik in de film gezien en me er op verheugd. Ik kijk. Ik kijk de hele dag. Soms, aan een lange weg, zie ik minutenlang het zelfde.  'Mijn ogen hebben hier geduld voor nodig.' denk ik. Ik heb zoveel vrachtwagenrijlessen besteed aan ver vooruit kijken. Maar nu is dichtbij kijken juist de kunst. De dichtbije opmerking van details.
Terwijl ik loop, vang ik flarden van gesprekken op. Soms verbijsterend, soms ontroerend. Ik denk: 'Het zou toch wel een gek leven zijn, als je steeds alleen maar met flarden leeft.' Maar gesprekken zijn er ook veel. Met mensen die mij aanspreken. Obviously vanwege mijn wagentje. Ik hoor zoveel verhalen. Ik herinner één gesprek: 'Meneer, weet u waar de Kapelse Poort is?' Hij legt het mij uit. Hij vraagt: 'Waar ga je heen?' 'Ik ga naar Rome.' 'En als het niet lukt?' 'Dan lukt het niet. Dan komt mijn broer mij halen.' 'Goed! Ik ben vroeger manager geweest van dat en dat. Ik mocht niet falen van mezelf, maar toen...'  Hij vertelt een heel leven en kostbare ontdekkingen. Ik geniet van de gesprekken. Met vertrouwen heeft het misschien niet veel te maken, ik ben een vreemdeling. Maar soms lijkt het alsof een hart een nieuw idee krijgt, op gang gebracht door de aanblik van de wandelaar-ster.
Ik kwam in Duitsland aan op de elfde dag. Dat was mijn verjaardag. Ik liep door velden maïs en pompoenen, uur na uur. Ik moest wennen aan het nieuwe land, zou ik hier welkom zijn. Een fietser riep: 'Morgen'. Voor ik wist hoe ik een groet terug zou uitspreken, was hij al lang verdwenen. Ik voelde me onbeholpen doordat ik de taal niet spreek. Aan het einde van de dag vroeg ik aan een man of ik in zijn tuin mocht blijven. Hij was daar met zijn kleinzoon. Hij zei: 'Ja, blijf hier. De tuin is groot genoeg.' We dronken koffie en ik had dadels. Inmiddels in de schemering, zette ik mijn tent op. Ik hoorde de vrouw van het huis ruzie maken met haar man. De kleinzoon liep naar me toe en legde het uit. Zijn oma was boos dat haar man zo argeloos had vertrouwd. Wie loopt er in deze slechte wereld alleen naar Rome? Waarschijnlijk had ik een telefoon en zou ik in de nacht mijn vrienden bellen om hier de boel te plunderen. Ze wilde tenminste een foto van mijn paspoort. 'Ik ben zo niet, ik ben tamelijk betrouwbaar,' wilde ik zeggen. Maar ze zou niet weten of het waar was. Ze wilde me in de eerste plaats niet eens ontmoeten. Ik wilde weer weg gaan, maar de man van het huis stond er op dat ik bleef. Zo is het gegaan, We zaten nog uren lang in de tuin. Vrienden en familie kwamen langs, het was zo gezellig. Maar de vrouw van het huis kwam niet meer buiten.
Ik heb ondertussen veel hartelijke Duitsers ontmoet. Ik ben hier welkom, ik weet het al. Ik slaap in tuinen, wordt uitgenodigd om te komen eten,of koffie drinken. Ik vroeg aan een vrouw of ze mijn waterflessen wilde vullen voor onderweg. Na een tijdje kwam ze terug. In één fles was het water niet helder. Ze zei: 'Hier heb ik calcium en magnesium in gedaan, voor als je moe wordt.'  Dat was hartverwarmend meegedacht.  De avond ervoor had ik ook water gevraagd. Aan een man aan de deur. Hij zei: 'Ik heb al geld gedoneerd.' 'Goed, maar heeft u water voor mij?' 'Ik heb al gegeven. Ik heb geld overgemaakt!' Ik begon te lachen. De man keek vreemd, maar sloot de deur.  Daar zouden Erik en ik een toneelstuk van kunnen maken!
Mijn reis gaat langs rivieren. Eerst liep ik langs de Roer, nu loop ik langs de Rijn. De dorpen en steden aan rivieren zijn levendig. Mensen spelen in het water, zitten bij elkaar op bankjes of in een park. Het lijkt makkelijk om het leven mooi te maken.  Er is zo veel te zien, zo veel dat ontroert. Ik geniet er veel van.