zondag 13 november 2016

Assissi

Om vijf uur was het nog 18 kilometer naar Assissi. Dar zou ik kunnen halen voor negen uur, sinds ik nog geen slaapplaats had gevonden. Ik zag een paar wilde honden lopen en het was of ik wolven hoorde huilen. Al bijna een week heb ik niet meer in het wild gekampeerd. Als de dag al om vijf uur geëindigd is, zie ik een beetje op tegen de eenzaamheid van helemaal alleen ergens tussen de struiken te zitten. Onderweg kwam ik voorbij een huis waar het hek open was. Ik gaf het een poging. In het donker belde ik aan bij die huis. Een dochter deed open. In een kleine tijd stonden haar vader en moeder om haar heen om met z'n drieën mijn brief te lezen. Ik zag zoveel vijandigheid en wantrouwen. De moeder zei iets en de dochter vertaalde dat ik daar wel mijn tent op kon zetten, terwijl ze met haar hoofd in een richting wees. Plotseling zei de moeder dat ze een betere plek wist, als ik tenminste alleen was. Ze bracht mij naar een afdak. Toen bracht ze koffie en brood. In de morgen praatte ik nog een tijd met haar. Ze vertelde over de Italiaanse angst vanwege veel criminaliteit. Ik zei dat ik het moedig vond dat ze mij een plek gaf, desondanks de angst. Dat is het wat mij zo blij maakt in mijn reis: overwonnen angst.

Ik liep de laatste dertien kilometer naar Assissi. Ik was overtuigd dat ik daar in het klooster kon slapen, sinds ik mij makkelijk een pelgrim zou kunnen noemen. Regelrecht liep ik naar de kerk van San Franciscus. Op het plein al werd ik tegen gehouden door militairen met geweren. Ze wilden de inhoud van mijn bagage weten. Ze vroegen of ik een mes bij me had. 'Ja,' antwoordde ik, 'Ik heb een mes om mijn brood te smeren.' Ik liet de vermelding van de pepperspray nog achterwege. De militairen zeiden dat ik met mijn wagen niet in de kerk mocht. Ik kon de wagen daar ook niet parkeren. 'Wow,' zei ik, 'Maar ik wil hier vannacht slapen.' Ze moesten er alleen maar om lachen, die militairen. En ik zag dat het kansloos was. Daarom ging ik daar weer weg. 'Ik moet een monnik spreken,' dacht ik. En ik kwam een monnik tegen, even verderop. Ik zei: 'Ik kom uit Nederland gelopen en nu wil ik graag een plek vinden waar ik vannacht kan slapen.' De monnik antwoordde: 'Ah, je bent een pelgrim. Ik breng je naar een huis waar je terecht kunt. Heb je genoeg te eten? Heb je geld nodig?'  Ik had geen eten en geen geld nodig. Ik kreeg de sleutel van het huis. Hier is verder niemand. Ik heb mijn eigen huis in Assissi. Ik kon mijn wagen daar laten. Zonder wagen, was ik zo wendbaar en normaal. Ik genoot ervan veel. Ik ging terug naar de kerk van San Franciscus. En daarna liep ik door de kleine oude straatjes. Het was de eerste stad waar ik kon blijven lopen tot het donker was, want ik had een huis!

3 opmerkingen: