vrijdag 25 november 2016

Tenslotte de paus gemist

Op zondag kwam ik in Rome aan. De laatste kilometers over een fietspad langs de Tiber. Ik was om vijf uur opgestaan, om zeven uur vertrokken. Ik moest het kunnen halen om de paus op de Sint Pieterplein te zien. Maar ik werd tegen gehouden door hekken en politie. Definitely kon ik met mijn wagen dat plein niet op. Het hotel, een klooster, lag er vlak achter. Maar daar kon ik ook niet komen door de afzettingen.  Ik probeerde het nog, maar ik liep alleen maar rondjes. En steeds op de hoek van een straat stond die man die een blauwe overhemd droeg. Ik vroeg hier en daar of ik mijn wagen kon parkeren. Nergens mogelijk. Ik kreeg wel een pizza en aanwijzingen. Dat wel  Maar het lukte mij niet. Ik hoorde hele mooie gezang vanaf de Sint Pieterplein. Ik was er zo dicht bij. Moedeloos ging ik op een bankje zitten. Mijn ideeën waren op. De man in de blauwe overhemd kwam naast mij zitten. Een zachtaardige stotterende man. Hij zei dat het moest lukken. Hij zou met mij mee gaan. Ik vroeg: 'Ben je feitelijk een engel?' 'Nee,' antwoordde hij. Ook samen met de man bereikte ik de plein niet.  We zagen alweer mensen terug lopen. Het was voorbij. Tenslotte liet een politieagent ons door het hek gaan. De paus zat toch al veilig binnen. Op de plein waren nog veel mensen. Wij liepen er handig tussen door. Opeens zag ik een microfoon voor mijn neus. Een vrouw vroeg wat ik hier deed met de wagen. Een man filmde mijn antwoord. Ik vertelde over mijn reis en mijn uitrusting. Ik zei dat ik tenslotte de paus had gemist. De vrouw moest lachen en ik ook wel. Wat als ik op de televisie kwam en de paus er naar zou kijken. Dan zou de paus mij zien, in plaats van ik de paus.

De man met de blauwe overhemd liep met mij mee naar die hotel. Hij nam mijn wagen over en liep half midden op de weg. Hij vroeg aan iedere agent de weg. We werden van hier naar daar gewezen. En op het einde hadden we een grote omweg gemaakt. De man was boos toen hij het in de gaten had, maar ik zei: 'Dan moet je het niet aan iedereen vragen.' Bij het hotel namen we afscheid. 

Ik werd al verwacht daar. Mijn vrienden die het hadden geregeld, hadden mijn situatie uitgelegd. De overste van de klooster vroeg of ik nog een nacht wilde blijven. Dat wilde ze mij graag schenken. Ze gaf mij geld. Daarmee kon ik haar dan betalen. Toen maakte ze een warme maaltijd voor mij. 

vrijdag 18 november 2016

Opeens in een hotel

Vroeger keek ik naar de ruimte tussen de dorpen. In die ruimte kon ik meest waarschijnlijk een slaapplaats vinden. Nu heb ik de kerken gevonden, sinds ik het moeilijk vind om vanaf zes uur in een donker bos te zitten. Gister sliep ik in een heel groot huis dat was van de kerk. De priester begreep niet veel van mijn brief of mijn taal. Dat vind ik ook zo gek. Soms kan ik een gesprek voeren, soms begrijpen ik en de andere mens geen enige woord. De priester belde een Limburgse vriend. Met hem heb ik lang gepraat. Toen kreeg ik een kamer in dat grote huis. Er woonden twee priesters in. Het was te groot voor die twee en daarvan een beetje levenloos. Sommige priesters hebben het met elkaar goed, vriendschappelijk en gezellig. De plaats wordt aangewezen door een bisschop, je kan er niet veel aan doen. In de morgen kreeg ik van de andere priester de telefoon nummer van zijn vriend in Athene. Die zou mij graag ontvangen. En hij zei: 'In Bari is de maffia. Die voorzien het op de vreemdeling. Wees daarom voorzichtig.' Ik antwoordde: 'Ik ben voorzichtig en beschermd.'

Ik kom bijna niet meer vooruit. En sinds mijn wagen is gerepareerd, ben ik zo relaxed. Ik ga overal zitten, ik kijk in het rond. Ik vroeg aan een vrouw de weg. Ik was verbaasd dat ze er tien minuten over kon praten. Ik begreep niet wat ze zei.  Ik antwoordde: 'Ik denk dat ik dan maar die kant op ga.' De vrouw wilde graag voor mij bidden, als ze tenminste mijn naam wist. Ik kwam in een dorp. Op tijd. Ik liep naar een kerk. Alleen de assistent was er. Hij kon er niets over zeggen. Een vrouw, met een hele mooie naam, zou mij naar de priester brengen. Onverwacht tilde ze mijn wagen op. Ze wilde die in haar auto zetten. Ze ging door haar rug. Ik kon niet stoppen met lachen om die impulsieve noodlottige moed, terwijl ik haar probeerde te helpen. Mijn wagen bleef in de kerk. De assistent deed de kerk op slot. Toen was ik zonder tent en zonder slaapplaats. De vrouw bracht mij naar een gebouw: scuola materna. Daar was de priester. De vrouw liet mij alleen naar hem toe gaan, sinds ze problemen heeft met de priester. Maar iemand vertelde hem dat zij mij had gebracht en nu buiten stond. De priester liep naar haar toe en bedacht samen met haar een plek waar ik kon slapen. We gingen naar een andere priester. Die belde met de vorige priester. Ineens zit ik in een soort religieuze hotel. Een van de priesters komt morgen mijn kamer betalen. En hij brengt mij dan terug naar de kerk, waar mijn wagen is.
Ik ben in Morlupo, 49 kilometer voor Rome. 

donderdag 17 november 2016

Mysterieus leven

Het was fijn in het huis van de priesters in San Gemini. Daar woonden twee priesters, een tuinman en een monteur, die het goed hadden met elkaar.  Ik had gedouched, heel erg lekker gegeten en een kamertje gekregen met mooie witte bogen. Feitelijk vond ik het een beetje moeilijk om daar weer weg te gaan. Ik zat op het trapje van het huis in  de zon met koffie en mandarijnen uit de tuin. 

Het was dat mysterieuze moment, dat ik dat oude dorp San Gemini had zien liggen op een heuvel, in de schemer en dat ik afsloeg, die weg omhoog. Als ďaar geen plek gevonden werd, zou ik in donker hoog in een oude plaats zijn. Het was dat mysterieuze moment, dat moment waarop ik mijn eigen beslissing niet kan verklaren. 

Tenslotte nam ik afscheid. Ik liep voorbij een brug, een project van keizer Augustus. Toen ik een kind was, had ik sympathie voor de man gevoeld, sinds ik in augustus geboren ben. Ik wilde heel graag één van zijn projecten zien. Indrukwekkend konden ze al bouwen in die tijd. En blijkbaar was er al cement. 

Het geluid van mijn wagentje werd anders. Ik keek er naar en ontdekte dat de soldeer was gebroken die de wiel met de wagen verbond. Alles leunde nog wel op elkaar, maar hoe lang zou dat zo blijven. Ik dacht aan de spreuk van Marieke: 'Ik zie  wel beren, maar ik denk dat ïk die ook knuffel.' Ja, oké! Dat zou ik dan wel doen. Ik kon eerst nog rustig verder lopen. Feitelijk was ik ook nieuwsgierig hoe het af zou lopen. Het loopt af, want ik zal niet voor de rest van mijn leven dit probleem hebben. Een beetje jaloers was ik ook op iedereen die niet met een wagentje hoeft te zeulen. Aan het einde van de middag brak ook de verbinding van de andere buis. De wiel viel van de wagen af. Ik stond precies in  de middle of nowhere tussen twee dorpen in. Ik dacht: 'Oké, het is zover!'  Ik pakte de wiel en schoof de afgebroken buis terug en dat ging! Ik kon vijftig meter lopen voor de wiel er weer af lag. En daarna kon ik twintig meter lopen en toen een halve kilometer. Ik kwam aan in een dorp waar ik niet wilde zijn. Het was kwart voor vijf en bijna donker. Het volgende dorp was zeven kilometer verder. Waanzin: in donker zeven kilometer lopen met een wiel dat er steeds af valt. Iets anders wist ik ook even niet. Ik hoorde een uil. Die had ik hier niet meer verwacht!  De eerste kilometers kwam ik vooruit. Regelmatig viel de wiel er af en schoof ik hem weer terug. In één keer was het voorbij. Ik kreeg de wiel niet meer onder de wagen. 'Ik moet nu echt stoppen,' dacht ik. Ik keek op. Aan de overkant van de straat zag ik een garage! Een man was geduldig om naar mijn paar woorden Italiaans te luisteren, maar hij kon mijn probleem ook zien. We sleepten mijn wagen naar de garage. De dag was voorbij. De mensen van de garage gingen naar huis. Maar als ik voor de deur van de garage bleef met mijn tent, zouden ze morgen mijn wagen repareren. Ik kon het eerst nog niet geloven!

zondag 13 november 2016

Mijn MBT schoenen

Voor Rome is Assissi de laatste stad waar ik zo graag wilde zijn, dat ik er een omweg voor maakte. Nu loop ik regelrecht naar Rome. Ik zie Rome al op de borden staan, het is nog tweehonderd kilometer van hier. Ik heb nog één oude band op mijn wagen. Die band is zelfs nog nooit lek geweest. Mijn schoenen heb ik in Venetië vervangen. Ik heb met die eerste paar schoenen 1700 kilometer gelopen. Ik had nooit eerder MBT-schoenen gedragen. Ik had er zelfs nog nooit van gehoord. De schoenen lopen fijn. Ik heb, na een dag lopen, geen last van mijn gewrichten. Ën ook voel ik mij feitelijk niet moe van het lopen. Natuurlijk had ik op andere schoenen Rome ook gehaald!, sinds ik veel wilskracht voel öm mijn doel te bereiken. Ik heb eerder ĺange wandelingen gemaakt. Maar zo comfortabel als mët deze schoenen was het nooit. Ik ben ďaaŕom nog steeds wnthousiast over de schoenen! Ik klim en daal in de Appenijnen regelmatig. Bij het dalen komt mijn gewicht niet als een schok op mijn knieën terecht, sinds de schoenen mij goed helpen het gewicht op te vangen en mijn voeten goed af te wikkelen. De schoenen zijn een ware zegen voor mijn reis!

Assissi

Om vijf uur was het nog 18 kilometer naar Assissi. Dar zou ik kunnen halen voor negen uur, sinds ik nog geen slaapplaats had gevonden. Ik zag een paar wilde honden lopen en het was of ik wolven hoorde huilen. Al bijna een week heb ik niet meer in het wild gekampeerd. Als de dag al om vijf uur geëindigd is, zie ik een beetje op tegen de eenzaamheid van helemaal alleen ergens tussen de struiken te zitten. Onderweg kwam ik voorbij een huis waar het hek open was. Ik gaf het een poging. In het donker belde ik aan bij die huis. Een dochter deed open. In een kleine tijd stonden haar vader en moeder om haar heen om met z'n drieën mijn brief te lezen. Ik zag zoveel vijandigheid en wantrouwen. De moeder zei iets en de dochter vertaalde dat ik daar wel mijn tent op kon zetten, terwijl ze met haar hoofd in een richting wees. Plotseling zei de moeder dat ze een betere plek wist, als ik tenminste alleen was. Ze bracht mij naar een afdak. Toen bracht ze koffie en brood. In de morgen praatte ik nog een tijd met haar. Ze vertelde over de Italiaanse angst vanwege veel criminaliteit. Ik zei dat ik het moedig vond dat ze mij een plek gaf, desondanks de angst. Dat is het wat mij zo blij maakt in mijn reis: overwonnen angst.

Ik liep de laatste dertien kilometer naar Assissi. Ik was overtuigd dat ik daar in het klooster kon slapen, sinds ik mij makkelijk een pelgrim zou kunnen noemen. Regelrecht liep ik naar de kerk van San Franciscus. Op het plein al werd ik tegen gehouden door militairen met geweren. Ze wilden de inhoud van mijn bagage weten. Ze vroegen of ik een mes bij me had. 'Ja,' antwoordde ik, 'Ik heb een mes om mijn brood te smeren.' Ik liet de vermelding van de pepperspray nog achterwege. De militairen zeiden dat ik met mijn wagen niet in de kerk mocht. Ik kon de wagen daar ook niet parkeren. 'Wow,' zei ik, 'Maar ik wil hier vannacht slapen.' Ze moesten er alleen maar om lachen, die militairen. En ik zag dat het kansloos was. Daarom ging ik daar weer weg. 'Ik moet een monnik spreken,' dacht ik. En ik kwam een monnik tegen, even verderop. Ik zei: 'Ik kom uit Nederland gelopen en nu wil ik graag een plek vinden waar ik vannacht kan slapen.' De monnik antwoordde: 'Ah, je bent een pelgrim. Ik breng je naar een huis waar je terecht kunt. Heb je genoeg te eten? Heb je geld nodig?'  Ik had geen eten en geen geld nodig. Ik kreeg de sleutel van het huis. Hier is verder niemand. Ik heb mijn eigen huis in Assissi. Ik kon mijn wagen daar laten. Zonder wagen, was ik zo wendbaar en normaal. Ik genoot ervan veel. Ik ging terug naar de kerk van San Franciscus. En daarna liep ik door de kleine oude straatjes. Het was de eerste stad waar ik kon blijven lopen tot het donker was, want ik had een huis!

donderdag 10 november 2016

Overgehaald

Het was al bijna donker, maar ik wilde heel graag melk kopen. Daarom liep ik verder, snel. Ik kocht de melk en toen was het donker. Ik ging toen maar weer naar de kerk. De mis was net afgelopen. Een paar oudere vrouwen liepen naar buiten en ik liep naar binnen met mijn wagen. Ik gaf de priester mijn brief. Hij aarzelde om die aan te pakken. En zo is het vaker, sinds het aanpakken en lezen van mijn brief al een stap in mijn richting is. En die mens weet nog niet of hij dat wel wil. De priester zei dat het voor hem geen probleem was, maar dat het niet hoort. Een tent hoor je op te zetten op een camping. Hij wist er wel een paar. Ik zei dat ik nog nooit op een camping had gekampeerd en dat ik dat niet wilde. Wist hij misschien een plek in de natuur, dicht bij? Toen zei hij: 'Wacht even, ik sluit de kerk nog even af.' Ik wist dat het goed zou komen. Ik liep grijnzend met hem mee, ook al probeerde ik mij in te houden. Hij wees mij een fantastische plek op het veldje achter de kerk. Daarna kwam hij terug. Hij zou het gebouw naast het veldje voor mij open houden, zodat ik naar de wc kan, en hij wees mij waar hij woont. Voor als ik iets nodig heb. Hij moest af en toe wat lachen om het gekke avontuur. Dat deed mij goed. Het is de eerste keer dat ik iemand op mijn manier heb overgehaald. Ik hou er niet van. Ik vond de reden, waarom ik hier niet kon blijven, wat gek. Daarom deed ik het. 

In kerken en gebouwen

In de morgen opende de man die kerk. Hij nam mij in zo'n oude auto mee voor koffie, dat ik niet dacht of het iets uitmaakte dat ik een gordel om had. Toen ging de man en ik was alleen bij de open kerk. Ik kwam op de idee om daar te blijven. Misschien kon ik een emmer vinden waar ik dan mijn kleren in kon wassen. Ik keek achter het gordijn, naast Maria. Er was zelfs een lavet en warm water. Ik waste mij en mijn haar en mijn kleren. Mijn jas kan ik niet wassen, want die krijg ik nooit meer droog. Hij stinkt naar opgefroogde regen. Ik besteedde wel zoiets als twee uur aan schoonmaken. Ik was er over heel tevreden. Schoon blijven, is wel bijna één van de grootste uitdagingen van mijn reis. 

Aan het einde van de middag kwam ik voorbij Castiglion Fabbigo. In een kleine supermarkt vroeg ik of ik daar wel met een kaart kon betalen. De winkelbazin begreep mij niet, maar precies was daar een andere Nederlandse vrouw die mij kon vertalen. Nederlands praten opeens. Ik vond het heerlijk. Ik wou nóg graag wat zeggen, wat Nederlands zeggen. We raakten in gesprek. Ze werkte in Toscana. De mensen waren gesloten en wilden niets met de vreemdeling te maken hebben. Ze was er zuur van en ze wilde weer terug naar Nederland. Ze dacht er over of ze een plaats wist voor mijn tent. Zeker moest ik zorgen  dat ik achter een hek sĺiep, sinds de everzwijnen nu overal zijn. Ze zoeken kastanjes en ander herfstvoedsel. De olijven worden in deze tijd geoogst. Ze worden feitelijk uit de boom geharkt op een kleed. Everzwijnen eten de vergeten olijven van de grond. Ik herinnerde de everzwijn die ik gehoord had waar ik tussen de olijfbomen stond. De Nederlandse vrouw vertelde over de agressie van everzeijmen en over slagtanden en dat ze mij zeker zouden in stukken hakken en opeten. Misschien kwam het doordat ze zuur was geworden, dat ze die dingen zei. Maar effect had het op mij wel. Ik was die slagtanden helemaal vergeten. Ze legde uit waar ik in een dorp in de buurt, naast de kerk een afdak kon vinden van de jeux de boule (ik weet niet meer hoe je het schrijft) baan. Bij de eerste kruising was ik haar aanwijzing vergeten. Ik besloot naar het dorp te gaan dat ik zag. Een middeleeuwse dorp Castiglion Fibocchi. Ik liep naar de kerk. Die was nogal omringd door straatstenen. Geen enig stuk gras. Verderop wel een parkje. Klein en mooi en in een dal. Er stond een gebouw naast. Volgens mij stond er op dat het van een politieke partij was. Drie vrouwen zaten in een wachtkamer. 'Is dit de wachtkamer van een dokter,' vroeg ik. Het was zo. Ik gaf één van die vrouwen mijn brief. Ze belde direct het gemeentehuis op. Ze bracht mij naar het gemeentehuis. Een man in het gemeentehuis las mijn brief en belde de politie. Ik hoorde hem zeggen: 'Bedankt Commandant.' Dat klonk zo jaren 50. De politie vond het goed dat ik in een van de gebouwen van het gemeentehuis sliep. De man en een collega brachten mij daar heen. Het was precies dezelfde weg terug naar dat parkje. Daar achter was een gebouw en het parkje werd mijn tuin. De man kwam later terug met een notitieboekje. De burgemeester wilde graag mijn naam weten. 'Wat heeft die daar nou aan,' dacht ik, 'Ik schrijf mijn telefoon nummer er ook wel bij.'

In de morgen was de lucht blauw! Ik bracht de sleutel naar het gemeentehuis en vroeg over de everzwijn. 

Ik liep heel veel in de zon. Aan het einde van de middag zag ik een oude kerk in de velden staan. In de kerk een oude man achter een raampje. Ik zwaaide, sinds hij mijn geklop niet hoorde. Hij opende het raampje. Ik begon te praten. De man deed midden in mijn zin het raam weer dicht. Toen stond hij aan de deur. Een kleinw man van wel bijna honderd jaar. Ik gaf mijn brief, maar hij wou die niet lezen. Toen vroeg ik of ik hier kon slapen in mijn tent. 'Geen probleem,' zei hij. Terwijl ik mijn tent opzette, kwam hij en wenkte mij. Binnen was nog een kamer met wel vier bedden. Hij liet mij ook de kerk zien. Mooi en ruim en soberm  Ik ging bij de man in zijn keuken zitten. Daar was een open haard. Ik at wat brood aan de tafel terwijl de man bij het vuur zat. We praatten niet, af en toe lachten we naar elkaar. De man was priester, maar hij leek op een kluizenaar. Zijn huis was groot en vies en zonder comfort. Hij gooide regelmatig hout op het vuur. Ik ging naast hem zitten. We zaten met onze voeten op de rand van de open haard stil naast elkaar in het vuur te kijken. De man gooide er regelmatig een nieuwe tak in. De man had mijn brief niet gelezen. Hij wist helemaal niet wie ik was of wat ik wilde of wanneer ik weer weg zou gaan. Maar ik zat zomaar in zijn huis. Toen pakte ik mijn slaapzak en ging slapen in het mooiste bed van de vier. 

dinsdag 8 november 2016

Florence

Vlak voor Florence in Fiesola heb ik in de tuin geslapen van een villa met zwembad en olijfbomen, kunst en Engelssprekende zonen. Ik zag hun het eerst en ze moesten aan hun moeder vragen of het goed was dat ik daar bleef. De jongens hadden gezegd: 'Er is een meisje dat graag in de tuin wil kamperen.' Ik moest er om lachen. 'Mijn zoon is even oud dan jij,' heb ik gedacht. De moeder vond het goed, zelfs zonder dat ze mij zag. De oudste van de jongens had 600 kilometer gelopen van de Santiago de Compostella. We vertelden elkaar onze belevenissen. De moeder kwam met koffie en koekjes en appels. Ze had een hotel vlakbij: 'Casa Sophia'.  Bijzonder, en dat ze niet zei: 'Ga maar naar mijn hotel even  verderop.' De volgende dag ging ik daar wel naar toe. Om haar op te zoeken en haar hotel te zien. Het was mooi! Toen liep ik naar Florence. Net als van Venetië, was ik zoveel onder de indruk van de oudheid en de onvoorstelbare omvang. Zulke steden had ik nog nooit gezien. Elke straat was prachtig. Een paar uur is genoeg, dat wel. De stad is zo een mysterie gebleven.  Ik heb er een glimp van opgevangen. Het duurde lang voor ik er uit was. Donker toen al. Ik keek bij een benzinestation. Daar zijn vaak veel bomen. Hier ook, maar achter een hek. Ik ging even zitten. Dat doe ik meestal als ik begrijp dat het toch wel moeilijk zal worden om een plek te vinden. Ik zag in de verte een kerk met licht. Een nette dame hielp mij het wagentje de trap op te slepen. Bij iedere trede slaakte ze een kreet. Ik vond dat heel cool. In de kerk was net de mis begonnen. Zo rommelig had ik het nog niet gezien. Een orgel werd versleept, mensen praatten volop met elkaar, blaadjes werden uitgedeeld en onder het gezamenlijk bidden ging ook nog de klok van die kerk af. Ik dacht feitelijk dat het een dienst vanaf een bandje was. Dat had ik eerder gezien. Maar toen kwam er toch een priester. Ik vroeg hem tenslotte of ik naast de kerk mocht kamperen. Hij was de baas niet. Hij durfde mij geen toestemming te geven en de baas was niet thuis. Eén van de mensen zei dat ik achter het clubhuis kon slapen. Het clubhuis naast van de kerk. Het was daar veel drukte van oude en jonge mensen met tafeltennis en kaartspellen. Een man vroeg: 'Ben jij de Hollandse?' Hij was van de tennisbaan, naast het clubhuis. Ik kon wel in de tent van de tennisbaan slapen. Een fijne grote tent met een zithoek er in. In de morgen hoorde ik het orgel uit de kerk. Met die trilling van elektronische orgel. Ik zag de priester daarna weer in het clubhuis. Hij gaf zijn adres aan mij. Het regende veel op die dag. In de avond zette ik mijn tent op tussen olijfbomen. Alles was weer nat en ik kon bijna niet meer bewegen. Maar eindelijk lag ik in mijn slaapzak. Ik hoorde een dier, een klein stukje vandaan mijn tent. Het moet een everzwijn geweest zijn, want het geluid was geknor. Ik had wel mijn pepperspray, maar ik was te moe voor actie. Het geluid vertelde dat het dier niet mijn  kant op kwam. In de morgen zag ik mijn routeboek in het water drijven, sinds de bodem van mijn tent niet waterdicht is. Sommige bladzijden zijn afgebrokkeld van het water. Ik zal er toch wel komen. Het weer was gelukkig droog, maar ik was nog nat en koud. In een kerk deed een man de elektriciteit aan omdat ik graag mijn telefoon wilde opladen. Daarna warmde ik op in de zon. In de Alpen had ik Duitse mensen ontmoet die mij uitnodigden in hun hotel met hun te eten. Toen had de man, Georg, gevraagd of ik in hun hotelkamer wilde douchen. Zijn vrouw was bang dat het voorbij de regels van het hotel ging. Georg vond van niet, maar zijn vrouw, Hildegard, vroeg: 'Waarom fluister je dan?' Tenslotte heeft zij het aan hotelmedewerkers gevraagd. Die gaven haar extra handdoeken voor mij. Vandaag heeft ze mij geappt. Ze bood aan in Rome een hotelkamer voor mij te boeken. Daarvan werd ik erg blij. Ik ben vandaag weer omhoog geklommen. Dat maakte mij nogal warm. Maar precies toen ik in een bushokje zat, begon het weer te regenen. Ik ben bang dat het nu wel iedere dag kan gaan regenen, sinds het november is. Ik ben blij met iedere kilometer die ik kan lopen. Vandaag achttien. Ik ging zitten bij een kerk. Daar was precies een man om de kerk af te sluiten. Ik kon mijn tent opzetten onder de gewelven naast de kerk. Droog en licht en met ruimte om te bewegen. In het bos durf ik niet meer te koken om de dieren. Vanavond bij de kerk heb ik gekookt. Ik zag de zon ondergaan met een rode gloed. Dat is nogal veelbelovend voor morgen. Het is hier heel erg mooi! Zilverkleurige olijfbomen en ceders en een donkere achtergrond van winter, fantastische vergezichten en villa's en dorpjes met middeleeuwse kerktorens. Ik vind het niet meer zo gemakkelijk, het reizen, maar het is op de zelfde tijd zo mooi!

 

donderdag 3 november 2016

Zoals het was gedroomd

Gister zat ik de dag in mijn tent vanwege regen. Veel mist, heel dik. Ik dacht dat het deze keer nog wel een week kon duren voor de wolk weg was, dat zou niet een groot probleem zijn sinds mijn tent op een helling was, de zijkanten liepen af. Geen rivier onder mijn tent.  Maar de zon scheen vandaag.

Het is hier zo mooi! Ik zag de hele hertenfamilie, voor het eerst met mannetjesherten. Ik zat op een muurtje aan de weg. Een auto reed achteruit terug naar mij. Een man en een jongen zag ik. De jongen gaf mij een folder van een manege, een kilometer terug. Hij vroeg of ik paard wilde rijden en daar wilde werken. Ik zei: 'Ik zal er over denken.' De auto reed weg. Ik zal die dingen niet doen. Dat heb ik nooit gedaan. Maar waarom niet? Zo was mijn droom van leven: rondtrekken en hier en daar werken. Ik heb besloten dat ik zou gaan kijken. Een hele stijle weg omhoog. Vlak voor de manege ging ik nog even zitten om te voelen. Ik hoorde geschreeuw. Al die dingen, de vreemde vraag, de oude rommelige gebouwen, het geschreeuw, het zou mijn intuïtie kunnen zeggen dat ik om moest keren. Toen stond ik op en liep er naar toe. Ik zag de jongen het eerst. Hij was verrast en de man ook. Er was een meisje nog, die dag daar voor het eerst. Het werk kwam er uiteindelijk op neer dat de man graag wilde dat zijn paarden bereden werden. In de zomer kwamen veel mensen op de paarden door het dal rijden. In de winter wilde hij de paarden met die tochten ook fit houden. We borstelden de paarden. Ik ben feitelijk bang voor paarden, dat was ik vergeten. Daarna gingen we rijden: de man, het meisje en ik. Door het bos stijl omhoog en omlaag, door het prachtige toscaanse landschap, door rivieren en langs een meer. Ik genoot ervan veel. Ik wist dat ik het paard vriendelijk met autoriteit moest bejegenen. Het paard was fantastisch. Onderweg probeerde ik een foto te maken, maar op het zelfde moment dat ik niet meer bij het dier was, liep hij de struiken in. Opeens was ik de man en het meisje kwijt. Ik was alleen met het paard. Een beetje bang werd ik, maar ik stond mij niet toe. We vonden de manege. Gelukkig wist het paard ook soms de weg.

In de avond kwamen vrienden eten. De man legde brood en vlees op het rooster in de open haard. Ik praatte niet veel sinds ik heel moe was. Na het eten ging ik buiten op de veranda zitten. Het was heel erg donker. Morgen zoek ik weer voor de donkere nacht een plek voor mijn tent. Vandaag slaap ik in de gastenkamer.

woensdag 2 november 2016

Herinneringen

Het heeft aan een stuk door geregend. Zachte druppels vroeg in de morgen waardoor ik eerst nog dacht dat het bladeren waren die op mijn tent vielen. Ik kwam na een tijdje op het idee van regen, ik stak mijn hoofd naar buiten. Ja, regen. Dat is zo lang geleden! Het was nog donker. Ik wachtte af. Het ging steeds harder regenen. Ik bleef op deze plaats in mijn tent. Een keer heb ik in regen gelopen, vlak na Trento. Zeven en een halve kilometer op die dag van afdak naar afdak en op het laatst volledig nat. Ik kon mijn handen zelfs niet meer droog krijgen. Drie dagen daarna was nog altijd mijn slaapzak niet droog. Ik blijf daarom nu binnen als het regent. Binnen in mijn tent. Ik naai wat spullen die beginnen kapot te gaan, schrijf brieven, lees over Florence, maak koffie, slaap en mijmer. Ik herinner dingen van lang geleden. Maar die herinneringen zijn nog altijd uit deze reis. Ik zou wel kunnen geloven dat ik al jaren op reis ben. Ik herinner de babymarter die ik vond aan de Rijn. Ik zag dat dier rondjes rennen in bladeren aan de weg. Ik dacht: een vrolijk dier. Maar toen ik dichtbij was, zag ik dat het een babymarter was. Zeker zijn moeder verloren. Ik zei tegen voorbijgaande fietsers: 'Voorzichtig voor de babymarter!' Maar één fietser fietste er dwars over heen. Hij bewoog niet meer. Ik legde hem in het gras, bedekte hem met bladeren. En na een kleine tijd bewoog hij weer. Hij begon zelfs weer rondjes te rennen. Ik deed hem in mijn pan. Ik gaf hem water in de dop van mijn fles. Maar hij dronk ervan niet. Hij maakte onophoudelijk rondjes. Ik wist feitelijk niet wat ik met het dier moest doen. Misschien kon ik hem in leven houden, maar hoe zou ik reizen met een marter. Er kwam een familie aangefietst die nieuwsgierig was. Zij hebben tenslotte mijn pan met de marter naar de dierenarts gebracht. Ze kwamen daarna terug met de pan en een verslag. Ik herinner de winterjas die ik kreeg, vlak voor de Alpen. Een lange dikke roze winterjas. Ik had die gekregen toen ik de sleutel terug bracht van het lege huis waar ik in de nacht in mocht slapen. De vrouw had aan de jas gedacht en die van de zolder gehaald. Soms is het aannemen van een geschenk ook een geschenk. Ik wist niet hoe ik de jas kon weigeren. Maar het zou een hele inspanning worden, de jas over de Alpen te slepen, sinds hij niet meer in mijn wagentje paste. De avond erna belde ik aan bij een vrouw die nors naar mij keek en zei: 'Geen probleem dat je je tent opzet in mijn tuin.' Ik wilde haar zo weinig mogelijk storen, maar ergens vandaan kwam het aanhoudende gevoel dat de jas bij haar een goede plek zou vinden. Ik belde weer aan en gaf haar de roze jas. Ze was blij, ik ook.

Ik herinner Ria, de Duitse vrouw. Toen mijn tent in haar tuin stond, hebben we samen gekookt en gegeten. Ze sloeg een vlieg neer. Die viel dood in de sla.  In de morgen kwam iemand in de tuin werken. Hij wilde weten hoe zwaar mijn wagen was. Hij tilde hem op aan de bidonhouder. De bidonhouder brak van de wagen af. Hij schrok zoals een kind. Ik moest lachen. Ik mocht pas weer gaan nadat hij het had gerepareerd. Ik herinnerde het ontbijt in een gezinsvervangende tehuis. Ik herinner rivieren en dorpen en plekken waar ik sliep, mensen die mee liepen of meer fietsten. Ik herinner het gevoel dat het nooit meer zou ophouden met regenen, dat de zon niet weer zou schijnen. Aan het einde van vandaag, nu het nog altijd regent en weer donker is en ik de uil weer hoor, herken ik dat gevoel. Maar het leven verandert steeds. Tot nu toe wel. Daarover zal ik dan weer schrijven. 

En nog voor mijn neef Jos: ik weet niet precies waarom, maar ik denk vaak aan jou!

Als ik terug ben, wil ik graag kennis maken met je nieuwe broertje en je dan weer zien! Tot die tijd: veel liefs van mij!

dinsdag 1 november 2016

In de Appenijnen

Ten slotte mocht ik binnen in de kerk slapen. Voor de ramen waren luiken die mijn kamer zo donker maakten, dat ik mij versliep. Onderweg was overal support van voorbijgangers. Ze staken een duim op, begroetten mij uitbundig, of zeiden zoiets als: 'Brave, brave!' In een kleine plaats ging ik in een bar. Ik hoopte dat ik er brood zou vinden voor de volgende 30 kilometer zonder supermarkt. De man achter de bar riep: 'Ja, kom er in met die wagen! Jij bent een Hollandse, want alleen Hollanders maken zulke reizen. Je bent de eerste die ik ontmoet die lopende is, dat wel.' Hij vroeg waar ik overnachtte. 'Meestal in de natuur,' antwoordde ik. Hij zei: 'jij bent een sterke vrouw hier in de berg is een wolf.' In één adem door zei hij het zo. Het brood schonk hij mij om mijn moed. Hij wilde dat ik in Rome één moment aan hem zou denken. Ik wist al dat ik heel vaak aan hem zou denken, om de informatie over de wolf. Een vrouw in de bar kwam bij ons. Ze woonde in Loiano, waar ik voorbij zou komen. We hoopten dat we elkaar daar opnieuw zouden zien.  Deze eerste echte dag in de Appenijnen, klom ik 800 meter. Ik bereikte Loiano in de schemer. De plaats was veel groter dan ik had verwacht. Dat was in schemer niet zo fijn. Ik kwam de vrouw uit de bar daar weer tegen met haar kinderen. We waren allebei verrast. Een bekende tegen komen, is nu een kleine wonder. Ze wees me waar ik een supermarkt kon vinden. Na de supermarkt was het vrijwel donker. Sinds het toch wel moeilijk zou worden om een plek te vinden, ging ik eerst chocola eten.  Ik probeerde drie keer te vragen of ik ergens in een tuin kon blijven. De eerste bij een autobedrijf. De man zei dat ik problemen zou krijgen met de beveiligers die in de avond langs zouden komen. De tweede had helemaal geen tuin. Bij de derde blafte een hond zo agressief als ik nog nooit gehoord had. Daar durfde ik niet eens naar de voordeur te gaan. Dat was het laatste huis van die plaats. De onverlichte weg ging weer omhoog. Er was veel mist, ik zag feitelijk niets meer. Mijn zaklamp gebruikte ik om zichtbaar te zijn en te zoeken. Rechts van de weg was een diep dal, links van de weg een steile helling. Na twee kilometer kwam ik op een kleine panorama. Een uitkijkpost. 'Dit zal het moeten zijn,' dacht ik. Eerst zitten op een van de bankjes en er over nadenken. Er kwamen veel auto's langs die plek. Andrea uit Meran belde op. Ik had wel gewild dat hij mij kwam halen, maar dat is inmiddels drie uur rijden. Ik belde mijn moeder. Het was precies een jaar geleden sinds mijn vader stierf. We konden niet geloven dat de tijd zo snel was gegaan. Tenslotte belde ik met Egmond die mij goede moed gaf. Ik merkte op dat één plek achter een bankje tamelijk buiten het bereik van de koplampen bleef. Daar kon ik met mijn matras achter liggen. Niet in mijn tent, sinds de tent boven het bankje uitstak. Mijn wagen legde ik achter een ander bankje. Mijn tassen en mijn schoenen bond ik aan een paal. Mijn zaklamp, paspoort en telefoon deed ik in mijn slaapzak. Ik sliep feitelijk goed, 10 meter van de weg af. Goed en warm en in de morgen vroeg gewekt door de eerste auto's en het licht. Die soort avonturen zijn achteraf nogal cool. Maar vooral achteraf. Vandaag liep ik over het hoogste punt van mijn reis door de Appenijnen. Ik zocht nu wel eerder een plek voor de nacht. Ik hoor een uil. Ik hou veel van dat geluid. Voor de wolf heb ik een paar oplossingen: ik maak mij klein, ik schijn in zijn gezicht met mijn zaklamp, ik spuit met mijn pepperspray of ik steek mijn campinggas aan. Als ik bang ben dat een mens mij vindt, leg ik mijn wagen voor de ingang van mijn tent. Voor de wolf zal dat niet uitmaken. Mijn eten hang ik in een boom, behalve wat ik echt niet kwijt wil: mijn boterdoos met boter en de honing. Ik heb niet gehoord van beren hier. Echt bang ben ik nu nog niet, want wolven zoeken meestal geen mensen. Ik gebruik mijn zaklamp zo weinig mogelijk, sinds een zaklamp lijkt op het drinken van zout water. Als ik mijn zaklamp aan doe, zie ik de omgeving niet. En als ik hem weer uit doe, zie ik helemaal niets meer. Dan moet ik hem weer aandoen om iets te vinden. Ik kijk met mijn zaklamp meestal wel of ik niet op een slang zal plassen of als ik in mijn route wil kijken waar ik ook alweer ben. 
Ik ben nu 53 kilometer vandaan Florence. Mijn eerste grote doel, Rome, is nog 475 kilometer lopen. Minder dan het Pieterpad. Het is hier heel erg mooi. In de morgen wil ik eerst mijn winterjas en handschoenen aan. Twee uur later loop ik in mijn hemd.