donderdag 26 januari 2017

Verder langs kerken

De wagen reed, als tenminste de wiel recht bleef staan. De wagen kon alleen recht rijden, niet over stenen en bevroren trekkersporen en aarde en modder. Ik ging terug naar negenhonderd meter. Het waaide zo hard dat ik moeiteloos omhoog kwam. Boven keek ik uit over glooiingen, sinds ik de Appenijnen verliet. Ik was onbezorgd gelukkig, ik had geen één probleem op deze dag. Het is nogal betrekkelijk. Welk probleem was werkelijk een probleem? Ik zou niet voor eeuwig met die wagen blijven rondlopen. Alleen hebben die niet werkelijke problemen al mijn aandacht nodig gehad. 

In Troia liet ik mijn wagen buiten staan, sinds ik geen trappen meer wilde met die wiel. Een priester liet mij het project van het jaar zien: de drie grote religies in vrede met elkaar en drie steden, gemaakt van papier maché. Een enthousiaste man zei: 'Kom kijken naar haar wagen.' 'Nee,' zei de priester, 'Ik heb het koud.' 'Maar hij staat binnen,' zei de man. Ik dacht: 'Fok!'  
Ik checkte de wiel. Die was nog niet gebroken. Ik liet het probleem zien. De man kon er niet veel aan doen, maar hij riep de politie, aan de overkant van de straat. Naast zijn kantoor was een kamer vol stapelbedden, speciaal voor mensen van mijn route. De politie zei in de morgen: 'Ik heb mijn vriend gebeld. Hij komt je wagen repareren. Ga jij maar wandelen.' Niet graag. Maar ik ben een vrouw. Die mannen willen niet bemoeid zijn bij technische problemen. Daarom zat ik naast het Kathedraal. Mijn probleem was niet vooral de wiel, maar een verbinding op een kleine afstand die de wiel recht moest houden. Ik wist precies waar ik een schroef nodig had. Ik hoopte dat die mannen dat ook zagen. Ik had dat nog wel snel gezegd.
De vriend van de politie vond de juiste plek! Mijn wagen was er beter aan toe dan vóór de moeilijke weg waar hij twee keer brak. De politie kwam met schroeven aan, tot er de goede schroef was. Het voelde altijd zo vreemd als iemand mijn probleem op zich nam en er voor zorgde. Ik was heel erg blij! Als het zo bleef, kon ik nog ver lopen. 

Ik liep naar Ordona, een plaats zoals in een sprookje. Vreemd modern aan de buitenkant en van binnen origineel mooi. Ik ging daar op aanwijzing van de priester, naar het communie huis, een soort gemeentehuis. Een vrouw en een meisje kwamen mij halen. Ik weet niet hoe ze mij in de gaten kregen, of wie ze had gestuurd. Het meisje was mooi en verstandelijk gehandicapt. De vrouw liet ons soms alleen. Dan keken wij elkaar blij en verlegen aan. Ze wilde weten of ik een pyjama mee had. 'Ja. Een pyjama en een tandenborstel.' Iedereen hield van de vrouw. kinderen en tieners en iedereen kwam op haar af. We brachten het meisje naar haar moeder. De vrouw zei steeds: 'Kijk uit voor die boom.' Ze was bang dat ik tegen een tak aan zou lopen omdat ik veel groter was dan zij. De vrouw maakte heel lekker gezond eten. Toen bracht ze mij naar een ruimte waar ik kon overnachten. Een soort lokaaltje, waar een groepje mannen zaten te kaarten. Ze moesten het veld ruimen voor de pelgrim.

De zon scheen op de volgende morgen. Ik was nieuwsgierig naar de stad waar ik heen zou gaan: Cerignola. Het was hier zo anders. Ik liep op een weg. Opeens werd dat een pad. Ik keek over een muurtje. Vaak lag er een koelkast of een meubel. Deze keer een televisie en een dode schaap. Wie zorgde er zo slecht voor dat schaap, dat die over een muurtje viel en daar bleef liggen!

In Cerignola zocht ik weer naar de priester.
Ik dacht dat hij zei: 'Is het de route naar Jeruzalem die je loopt?' 'Sie!', zei ik. Toen heeft hij in de kerk omgeroepen dat ik naar Jeruzalem liep. Na die mis kwamen alle vrouwen op mij af en raakten mijn gezicht aan. Ik moest voorzichtig zijn, zeiden ze.
In de avond werd ik uitgenodigd voor het feest van Santa Lucia. De hele gemeenschap kwam bij elkaar in de kerk. Ze legden alle meegebrachte dekens en kleding voor Caritas op een hoop en gingen toen samen eten. Iets dat mij het meest deed denken aan oliebollen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten