donderdag 26 januari 2017

Griekenland

Van de zee kwam ik in een land dat ik helemaal niet kende. De taal, de intenties, de gewoonten, de ruimte. Niets was ervan bekend. Geen plek, geen route, niets had ik hier, behalve de mengsel uitdaging en eenzaam. Op de tweede dag werd ik uitgenodigd voor koffie. Ik wilde het graag. De man zei: 'Vergeet het niet: mijn huis is ook van jou.' Hij wist niet wat hij voor mij deed. 

Ik sliep weer iedere nacht op wilde plekken in mijn tent. De eenzaamheid van de avonden zittende voor de ingang van mijn tent had ik gemist. Maar ook altijd was er angst, hoe goed verscholen mijn tent ook was. Op een nacht sliep ik tussen een ingestorte huis en ingestorte schuur. Vlak aan de weg, tussen twee lantarens. Direct voelde ik veilig, terwijl ik de chauffeurs in hun auto's kon zien. Hoe kan het, dacht ik. De volgende avond wist ik het: ik ben bang in het donker. Nogal een nuchtere ontdekking na veel tijd.

Voorbij Korinthos ontmoette ik een man.
Het was een mooi gesprek. Over zijn dochter en zijn vrouw, hoewel ze een hartaanval kreeg en voor eeuwig in slaap viel. Hij woonde daar. ik kon in zijn tuin blijven, maar hij moest werken: taxichauffeur. 'Beter zelfs,' dacht ik. Hij ging en ik bleef in zijn huis. Kouder dan ik het ooit in mijn tent heb gehad. Ik sliep met mijn kleren aan onder alle dekens die ik kon vinden. Hij kwam terug. Midden in de nacht. Hij wilde niet werken, hij wilde er zijn voor mij, whatever dat is. Hij ging boven op mij zitten, tweehonderd kilo. Compleet over mij heen. Ik kwam onder hem uit. 'Hou op,' zei ik, 'Ik heb er geen zin in.' Hij had er nauwelijks respect voor. Op het laatst was ik woedend, te merken aan mijn stem en mijn bewegingen. Ik gooide de dekens en mijn tas op de grond. 'Ken je geen respect? Ik ga!, zei ik. Hij begreep het toen. Hij wilde niet dat ik midden in de nacht op de straat liep. Hij zei: 'Om drie uur moet ik mijn taxi naar de garage brengen en daarna ga ik naar mijn moeder. Ik breng jou eerst naar Piraeus, begrepen?' Hij vertrok naar een andere kamer. Om twee uur stond hij op. Ik was te moe om nog een paar uur op de straat rond te hangen in koud en donker. 'Goed, breng me naar Piraeus,' zei ik. Mijn wagen in zijn auto. Ik maakte gauw een foto van zijn nummerbord. In de auto stuurde ik die naar een vriend. Hij wilde naar een hotel rijden, een tijd voor hem en mij. Een half uur. 'Dat wil ik niet,' antwoordde ik, 'Dat heb ik al tachtig keer gezegd.' Hij zei: 'Ik ben er de hele nacht voor jou en jij geeft mij niets?' Ik haalde laconiek mijn schouders op. Hij bracht mij naar Piraeus, zette mij af bij een café. 'Goede reis,' zei hij. 'Bedankt,' antwoordde ik. Sinds het kerst was, ging er geen boot tot de de volgende avond.
Toen het licht werd, liep ik langs de oever op zoek naar een rustige plek waar ik de dag door kon brengen en eventueel die nacht kon kamperen. Ik kwam op een plekje met een piepklein strand. Niet breder dan drie meter, maar het trok nogal veel mensen aan. Af en aan kwamen mensen zwemmen. Op het gras naast het strand zaten mannen te kaarten. Een van hen schudde telkens de kaarten op diezelfde omslachtige manier waarop ik dat vroeger deed. Toen kregen ze ruzie. Veel geschreeuw dat tenminste een kwartier aanhield. Ik genoot er van. Daarna viel ik in  slaap. Een paar uur later liep ik verder. Het strandje was niet geschikt om te overnachten. Ik kwam aan bij een haventje. Tussen de struiken was mijn tent zo goed verscholen dat ik hem zelf zelfs met moeite terug kon vinden.  Een rat liep over mijn voet. Een andere rat kwam kaarsrecht op mij af. Eerst schrok ik en toen hij.
De volgende dag liep ik terug naar het café bij de haven, tot het tijd was om naar de boot naar Kreta te lopen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten